Pedofilie - Mini-colleges [ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende >  ] |
Mini-college # 17, maart 2021:
Michel Foucault en het postmodernisme
Postmodernisme? Wat is dit?
| Dan zullen we eerst het modernisme moeten bespreken. Dit was de tijd na de Verlichting, weliswaar beconcurreerd door de Romantiek, maar wel gevolgd door de periode van industrialisatie en een forse groei van de wetenschap, vooral de natuurkunde en de techniek: het technologische tijdperk. Het modernisme gelooft dat er één waarheid is. Deze is objectief. We kunnen die vinden door empirisch onderzoek, door proeven, door waarnemen, meten en tellen, door statistiek en techniek. De waarheid vind je, hij is er, en dit doet de onderzoeker. Zo zal de wereld beter worden, universeel en lineair. We zien het nog overal om ons heen - vooral op de rechter vleugel. Met zoekt daar naar de verloren 'heelheid' van waarheid en werkelijkheid. Dit is een idee uit de Romantiek, de reactie op de Verlichting. Nog recent zei een politicus "Eens was er heelheid, nu zijn er scherven." Uiteraard gaat hij die heelheid herstellen als je maar op hem stemt. Nu bestaan er natuurlijk wel van die objectieve waarheden, feiten: de dom van Utrecht is zoveel meter hoog, het vriest vijf graden en water bevriest bij nul graden en kouder, water bestaat uit H2O moleculen: twee waterstofatomen en een zuurstof atoom. Deze waarheden zien we terug in de natuur- en scheikunde, de wiskunde en de techniek. Prima, handig voor techniek. Bij de menswetenschappen wordt het toch wat lastiger. Zo kan de statistiek alleen maar de kansen berekenen, maar niet de feiten voorspellen. Zo is recidive niet te voorspellen, men kan alleen de kans op recidive berekenen. Het postmodernisme ging hier anders over denken, zo vanaf het midden van de vorige eeuw, juist na 'de roerige jaren '60' en vooral in Frankrijk. Er was al de fenomenologie, die stelde dat het niet voldoende is om de feiten te kennen, bij de mens: het gedrag, maar dat het ook nodig is de betekenis van die feiten en dat gedrag te achterhalen. Levende wezens zeggen iets met hun gedrag, vooral juist de mens, die hier met zijn grootste vermogen, de taal, zin en betekenis aan kunnen geven. Let er dus op hoe de mensen, bij voorbeeld over seksualiteit spreken, voorheen, en hier en nu. Kijk naar de samenleving waar je in leeft, je leeft immers niet alleen. Je gaat dan letten op de discours over de seksualiteit. Dit sluit goed aan bij Martin Heidegger, die 'Het (mens) Zijn' bespreekt (in "Sein und Zeit") en stelt: Mens zijn is in de wereld zijn, mens zijn is ergens zijn, menszijn is in een tijd zijn, mens zijn is met elkaar zijn, dus ook met elkaar spreken over het zijn. Dit 'spreken over', de Diskurs is ook een kernbegrip bij Jürgen Habermas. Door met elkaar te spreken dus, doe je iets, je stelt een daad. Communiceren is bij hem: communicatief handelen. In die Diskurs, stelt Habermas, gelden regels, bijvoorbeeld waarheidscriteria, en die zijn in de ene discours anders dan de andere:
Het postmodernisme zegt dan dat er niet één absolute objectieve waarheid bestaat, dat de werkelijkheid complex, 'gebroken' ('in scherven') gefragmenteerd en grillig is, dat de mens het moet doen met een hele serie subjectieve belevingen, betekenissen, duidingen, keuzen, dat 'waarheid' dus een veelkleurige waaier is, en dat we eerder op zoek zijn naar mogelijke waarheden, meervoud, dan dat we deze zelfs maar kunnen kennen. We moeten het doen met het zoekproces en de subjectieve waarheden. Waarheden zoek je samen in een waarheid-zoekende dialoog ('discours') waarin we de waarheid samen construeren en vooralsnog als waarheid afspreken, waarna we weer doorzoeken, want we schuwen dogmatiek, we zijn zelfkritisch en accepteren onzekerheid, twijfel, uitproberen, zoeken. Dit vinden we vooral 'op links', waar vooral aandacht is voor de verhalen van de onderdrukten, hun waarheid en werkelijkheid dus, met als doel: bevrijding, emancipatie - maar dan niet in de dogmatische 'emancipatie der onderdrukten' die het marxisme en het communisme in het vooruitzicht stelden. Deze 'grote verhalen' zijn afgedaan: ze bewerkstelligden juist onderdrukking. We gaan het doen met 'de kleine verhalen' van de onderdrukten. Als we hier een beetje in doorschieten, komen er wel erg veel 'waarheden' tevoorschijn, zoals nu wel het geval is. "Wetenschap is ook maar een mening" horen we zeggen, en "Mijn Mening telt! Ik wil dat die gehoord wordt!" De mening van Tante Miep uit Appelscha telt net zo goed als de mening van een ervaren en gepromoveerde viroloog ... Het blijft verstandig ook objectief en nauwkeurig naar de feiten te kijken, maar daarna zullen we het over die feiten moeten gaan hebben: wat betekenen ze? Dit geldt vooral voor de menswetenschappen, zowel het weten hierin als het kunnen handelen in de mensenwereld, in ons geval vooral in het kunnen helpen van mensen met zelfhulp en waar nodig therapie. Daar komen we dan de zelfhulpgroepen tegen, nu JON en West, die draaien op de narratieve methode, kernachtig gevat in "het verhaal dat verteld mag worden" –[*] en dit is het subjectieve verhaal van de eigen beleving en de eigen interpretaties, gedachten, overtuigingen, de subjectieve waarheden, wensen, doelen, handelingen.
De methodiek van deze groepen is gestoeld op de narratieve methodiek, dus de narratieve theorie en filosofie. Deze zegt dat 'de feiten kennen' niet voldoende is: er is een verhaal bij nodig. Narratief weten is anders dan wetenschappelijk weten; het is subject-gebonden. Het vindt plaats, zegt Foucault, ‘in de plooien van de samenleving’, de plooien die elk geheel wel heeft. Kritisch denken is ook ‘zich plooien’. Het subject ontplooit zich in een sociale context, in een ‘men’. Subjectiviteit is een positie innemen in een geheel, een variabele in een complex netwerk. De narratieve denkwijze is op haar beurt geworteld is in het postmodernisme dat de subjectieve waarheden, meervoud, zoekt. Dus zullen we iets van dit postmodernisme moeten weten, dus spreken we nu over een van de grondleggers ervan: Michel Foucault. Michel Foucault Geboren in 1926, overleden aan aids in 1984, werkzaam in Frankrijk na '1968'. Hij schreef een indrukwekkend oeuvre in fraai Frans, met vele woordspelingen, die in de vertalingen, vooral in het Engels, verloren gaan. Foucault was historicus en socioloog, maar vooral ook filosoof en essayist; schrijver van ideeën.
Deel 1 kwam in 1976 uit, gevolgd door 1984 en 1985, deel 4 postuum in 2018. De ondertitel is 'De wil tot weten'. Hij beschrijft niet zozeer de seksualiteit op zich, als wel de manier waarover er (niet) gesproken en geschreven is: wat men wist en meer wilde weten van seksualiteit. Aanvankelijk werd er namelijk vrijwel niet over gesproken. De context is die van de disciplinerende macht en de normaliserende wetenschap. ‘De macht’ Voor we op de seksualiteit ingaan, moeten we nog een van zijn kernbegrippen bespreken, namelijk 'de macht'. Het is de macht van de kerk die seksualiteit onderdrukte, het is de macht van de rechter die de meest intieme feiten openbaar maakt, niet minder de macht van de media, vooral nu. Met 'de macht' bedoelt hij dan ook niet zozeer de kerk, de vorst, de regering, de rechter, de wet of arts, maar "een veelheid van krachtsverhoudingen", een hele keten van onpersoonlijke instanties en hun strategieën, maar ook de confrontaties, de conflicten, het verzet. Het is een dynamisch veld, complex, altijd in beweging, voortdurend veranderend. Wat wil ‘de macht’? Vooral normaliseren, conditioneren, disciplineren, macht over het lichaam, macht over de geest. Macht werkt als een onzichtbare eenheid; macht maskeert zichzelf gaarne, soms als ‘hulpverlening voor uw bestwil’. Hier moet je wel kritisch op zijn. Seksualiteit In het oude Griekenland bestond, tot lang daarna nog, 'de homo' niet. Er waren homoseksuele handelingen die getolereerd werden en 'liefde' genoemd werden. De Romeinen waren minder tolerant en de christenen maakten er een zonde van, maar nog niet 'de homo' als identiteit, die 'pervers' werd genoemd. Met 'de homo' verscheen dus ook 'de hetero' pas in de 19e eeuw, waar zich in de 20e eeuw 'de pedo' zich aan dit gezelschap toevoegde. Taal is niet neutraal, kennis en macht al evenmin. Dit zijn geen neutrale begrippen, het zijn moraliserende, normaliserende begrippen. Eeuwen lang werd over seksualiteit vooral gezwegen. Men liet het aan de mensen zelf over. De kerk was er niet dol op. 'Liever niet', zei Paulus al, al is het celibaat pas in de achtste eeuw ingevoerd. De wil tot weten was er al wel, maar nogal in het geheim van de biecht. De priesters kregen heel wat te horen, maar zorgden ook voor de bevrijdende vergeving. Pas in de 16e eeuw, die van de Verlichting, kwam de wil tot weten goed los: men ging spreken over seksualiteit. Foucault spreekt van 'discursivering': de seks, vooral beleving, geheim, mystiek, werd beschreven in woorden met hun logische volgorde en hun omschrijving van begrippen. Soms ter stimulering van 'de (romantische) liefde', maar meer ter onderdrukking ervan. 'De macht' hapte toe: de artsen, de wetgever, de kerk, de schrijvers. Foucault noemt dit 'intensivering' (van het gesprek). In de 17e eeuw zag de macht het lichaam van de mens als een nuttige, en via disciplinering nuttig te maken, machine. In de 18e eeuw kwam vooral de biologische zienswijze op, gevolgd door ‘biopolitiek’: volksgezondheid, bestrijding van epidemieën en hongersnood, verlenging van de levensduur, evenals ‘bevolkingspolitiek’ (‘niet te veel mensen s.v.p.’) In de 19e eeuw sloeg de macht echt flink toe. De taal werd 'gezuiverd', er kwamen
nieuwe metaforen en begrippen op, zoals het begrip 'tegennatuurlijk'. Er kwam
kennis, voorlichting, maar ook pseudowetenschap, moraal, regels, wetten, plichten
en verboden. Dit gebeurde volop in de 19e eeuw. Er kwam controle op de
kinderlijke seksualiteit en op de randvormen van seksualiteit; diversiteit werd perversie.
Seksualiteit werd een bron van gevaren, kwalen, stoornissen, verborgen kanten van
de mens die onthuld moesten worden. Er kwam kennis, dus symptomen, dus
diagnoses, dus interventies. Wat Foucault vooral opviel was dat men dol was op 'bekentenissen', in het bijzonder van 'de afwijkenden', de criminelen, de 'gekken', de kinderen, de homoseksualiteit, 'de gemankeerden' en hun seksuele 'stoornissen'. De Sade schreef zijn veel gelezen boeken. De (toch bevrijdende) biecht kwam terug in het gesprek met de arts, later vooral de psychiater. Foucault noemt dit medicalisering, psychiatrisering en juridisering. Arts, psychiater? Om de 'gemankeerde' te bevrijden, te helpen? Een beetje ja, om van zijn stoornis af te komen, maar uiteindelijk vooral om deze te normaliseren. Er was een preoccupatie ofwel obsessie met de kinderlijke seksualiteit, vooral met de kinderlijke masturbatie, toen "onanie" geheten. Deze moest kost wat kost voorkomen, dus verboden worden, want er werden, pseudowetenschappelijk, allerlei, zo niet alle, latere kwalen, lijfelijk en psychisch, aan toegeschreven. Zo kwamen de sterke vleugels van 'de macht' over het gezin te liggen. Het gezin werd ‘gepsychologiseerd’, seksualiteit werd ‘gepedagogiseerd’, het vrouwelijk lichaam ‘gehysteriseerd’ en pathogeen (een bron van kwalen) genoemd, afwijkingen werden gepsychiatriseerd’’ en ‘gejuridiseerd’. Seksualiteit is onverbrekelijk verbonden met kennis van en macht over lichaam en geest. Het gezin zat in de tang van normalisering en disciplinering. In zijn latere werk ziet Foucault niet zozeer de seks als zodanig onderdrukt, die mag er best zijn, maar, zegt de macht, graag wel gereguleerd, genormaliseerd, gedisciplineerd. Ook zegt hij dat niet zozeer het verlangen (naar de ander, de liefde, de harstocht, intermenselijk dus) wordt onderdrukt, maar wel de lust (die in het eigen lichaam gevold wordt). Nu ja, een beetje lust wordt nog wel geaccepteerd, zoals ook homoseksualiteit als nu eenmaal bestaand feit, maar niet geaccepteerd wordt dat men daar ook nog gelukkig van wordt, want dit bedreigt de bestaande orde. Homoseksualiteit? Afwijking! Probleem! Foucault zegt dan ook nog dat er geen eenduidige leeftijd is voor seksuele meerderjarigheid. Hiervoor is de maatschappelijke context bepalend. Zelf vindt hij dat de jongere vanaf de 13- tot 15-jarige leeftijd seksueel vrij gelaten moet worden. "Over de vraag of en in hoeverre kinderen kunnen toestemmen in een seksuele verhouding met volwassenen, is veel gediscussieerd. Foucault wijst erop dat deze discussie over het 'toestemmen' een typisch juridische is en dat zij is gebaseerd op de notie van het contract. Eigenlijk is deze notie niet van toepassing op vraagstukken van seksualiteit. Zijns inziens is het onjuist om in de plaats van kinderen te beslissen of er al dan niet toestemming gegeven is voor seksuele betrekkingen. Men zou het kind in de eerste plaats zelf hierover een uitspraak moeten laten doen, dat wil zeggen het de mogelijkheid bieden om zelf te zeggen wat het verlangt. In de discussie zoals ze tot nog toe werd gevoerd, is in feite niet geluisterd naar wat er door de kinderen wordt gezegd." (Lambrechts 1982, blz 199 & 200) Nu is seksualiteit nog wel een beetje een gezellig onderwerp; het wordt minder gezellig als we nu over ‘de waanzin’ moeten gaan spreken, en daarna nog minder gezellig als we het over het strafrecht moeten gaan hebben. De waanzin Foucault’s proefschrift gaat over ‘De geschiedenis van de waanzin’. Na de Middeleeuwen was de melaatsheid nagenoeg uitgebannen. Men gebruikte daarna dezelfde gebouwen om ‘waanzinnigen’ op te sluiten en net zo te ‘behandelen’, aanvankelijk ook met de ‘werkschuwen’. Deze werden, onzichtbaar in de tehuizen, opgevoed tot arbeid. Loop maar eens door het dorp Veenhuizen. Toen ten tijde van Verlichting, zo rond 1650, de Rede in hoog aanzien kwam te staan, begon men ‘de redeloze waanzinnigen’ van ‘de werkschuwen’ af te zonderen, om dit de werkschuwen niet aan te doen. De waanzinnigen werden wel zichtbaar: ten toon gesteld, letterlijk, als ‘monster’ of ‘dier’ dat dressuur nodig had. Zij werden behandeld als onmondig gehouden kinderen met wie men niet spreekt; ook als ‘ongelovigen’, ook dat nog. In hun lichamen spookten onredelijke hartstochten rond, die lichamelijk uitgezuiverd moesten worden met bepaalde stoffen, rituelen, bewegen en werken. Zij werden geobserveerd, beoordeeld, veroordeeld, gestraft en zo tot schuldgevoel en zelfverachting gebracht. Lichamelijk, dus. Zo kreeg de arts hierin een centrale plaats. Niet dat deze toen medisch veel kon doen, toch kreeg deze het hoogste gezag. We horen het nu nog terug in de “geneesheer-directeur” van psychiatrische instellingen. Zijn gezag was vooral disciplinerend, moraliserend en zo zelf-vervreemdend. Aan ‘de zieken’ werd met overmacht een bepaalde ‘waarheid’ opgedrongen, net zo lang tot deze aanvaard werd. Dit gebeurt nu nog. De psychiatrie werd een verlangstuk van justitie – Foucault zegt: “van de Inquisitie”. De psychiatrie werd criminologie. De dissident werd een patiënt met een ziekte die gevaarlijk was. De ziekte zelf kon men niet behandelen, de zieke kon men wel disciplineren, normaliseren. Dit is gebeurd in Siberië in de Goelag, maar helemaal verdwenen is dit nog niet. We zien dat de rechter behandeling oplegt. Dit bracht Foucault tot het onderwerp ‘Strafrecht’, en ons nu dus ook. Strafrecht en gevangenis In 1971 trad Foucault toe tot een comité dat de gevangenissen wilde onderzoeken, dit n.a.v. een hongerstaking aldaar. Men ging spreken met (ex-)gevangenen, hield een enquête en publiceerde de resultaten: kennis over dit afgesloten wereldje. Ook een gevangenispsychiater sprak zich uit; haar rapport is beroemd geworden. Foucault werd publiekelijk erg boos op president Pompidou toen deze weigerde twee ter dood veroordeelden gratie te geven: “Wij beschuldigen de gevangenis van moord met goedkeuring van het staatshoofd”. Hij publiceert een boek met ervaringen van een ex-gevangene. Als ‘archeoloog’ pluist hij een dossier van 1836 uit. Hierin leest hij dat een moordenaar ter dood wordt veroordeeld, maar dat twaalf psychiaters de koning om gratie smeekten vanwege de geringe toerekeningsvatbaarheid, waarna de koning de straf omzette in levenslang; de gevangene pleegt later zelfmoord. Hij publiceert het dossier en voegt er commentaren aan toe die een heftige discussie in gang zetten. We zien hier ‘de macht’ meervoudig in werking: de rechter (vonnis), de gevangenis (uitvoering), de artsen (petitie) en de vorst (gratie). Artsen tegen juristen, elk met hun eigen interpretatie, gezien door hun eigen bril. In 1974 trad hij toe tot een comité dat de omstandigheden van de gevangenen wilde verbeteren. In 1975 publiceert hij zijn boek hierover: Surveillir et penir (Toezicht en straf), ondertitel: ‘De geboorte van de gevangenis’. Was tot 1750 (de Verlichting) de misdaad een vergrijp tegen de vorst met publieke foltering van het lichaam als gevolg, nadien werd de misdaad een vergrijp tegen de maatschappij, met hervormingen van het strafrecht, enige humanisering en gerichtheid op het verbeteren van de ziel in de beslotenheid van het gevang. Overal in Europa kwamen grote gevangenissen met, in plaats van grote cellen voor veel mensen, ieder een eigen cel. De geboorte van ‘de crimineel’ en ‘de abnormale’ Nieuw? Niet echt, want dezelfde strategieën werden al gevolgd in kazerne, klooster, fabriek en school. In de laatste twee nam gelijktijdig de mate van disciplinering en normalisering fors toe. Gelijktijdig nam overal toe: onderzoek, documentatie, dossiervorming, registratie, identificatie, indelingen en tabellen. Er ontstond zo een nieuw type individualiteit: het individu wordt ‘een geval’ – niet alleen de veroordeelden, ook de zieken, de kinderen, de afwijkenden … en de gewone mens. Dit was effectiever voor ‘de macht’ en haar ijver om te disciplineren en te normaliseren. Overigens niet alleen negatief, ook productief. Wie een goed product wil maken, zieken wil genezen of onderwijs geven is gediend met een zekere mate van discipline. “Een zekere mate van”: hoe ver wil men gaan? Het panopticum Permanent toezicht Dit werd in gang gezet en mogelijk gemaakt door de groei van de bevolking en het productieapparaat, door toename van wetten en rechtspraak, formeel voor allen gelijk, en de toename van kennis – en we weten: kennis is macht, niet alleen door de techniek, ok door op opkomst van de menswetenschappen als psychologie, psychiatrie, pedagogie en criminologie. Nuttig voor allen? Niet echt, zegt Foucault: vooral voor ‘de macht’ die zo beter toezicht kan houden, beter kan disciplineren en normaliseren. De gevangenis De beginselen waren
Foucault zegt dan: de dader werd de delinquent. Zo creëerde de gevangenis de delinquentie (als begrip) en de delinquent (als identiteit), dus de criminologie, die op haar beurt weer de rechters beïnvloedt, die mensen naar de gevangenis stuurt, die en ‘een delinquent’ van maakt, enzovoorts. Dit heeft een politieke functie: door te bepalen wie der delinquent is, help je de samenleving om ‘het kwaad’ te definiëren en te plaatsen, namelijk in ‘de lagere klassen’. Dan weet de macht ook wie er waar gedisciplineerd moet worden. Kort intermezzo
Het Stanford prison Experiment
De moderne schandpaal
Kritiek Er kwam, beschrijft Foucault, ook kritiek op de gevangenis:
Dus, gevangenis, verbeter uzelf – volgens de volgende principes, 150 jaar geleden opgesteld, in 1945 herhaald: Principes
Wet en overtredeing
Het volk wil precieze wetten die voor iedereen gelijkelijk gelden. Dit zag het volk
niet gebeuren: het zag klassenjustitie en onderdrukking van de lagere klassen, dus
kwam men (motorclubs, hooligans, activisten) in verzet door illegale daden te
stellen als prostitutie en handel in wapens en drugs – waar illegaal flink in verdiend
wordt. Dit is illegaal, maar in essentie niet crimineel. Toch worden ze gezien en
behandeld als criminelen. Politie, rechter en gevangenis zijn deel van de keten die
‘de delinquent’ creëert. De journalistiek werkt hier aan mee: ‘nou nou, wat erg; toch
goed dat er politie is!’ De ‘kerker archipel’
In de 19e eeuw vindt, ondanks alle kritiek, een geweldige uitbreiding van het
disciplineren plaats. Er vindt massale opsluiting plaats n.a.v. de geringste
wetsovertreding. Foucault noemt dit “de kerker archipel’, bestaande uit
gevangenissen, kinderkolonies, weeshuizen, andere tehuizen, bijvoorbeeld voor
ongehuwde moeders, en zo meer. De gevolgen waren:
Enkele latere publicaties van Foucault
Socialisme Strafrecht en psychiatrie
Foucault ergert zich hevig aan de toenemende invloed van de psychiatrie op het
strafrecht: Is de verdachte toerekeningsvatbaar? Gevaarlijk? Straffen of genezen?
Genezen, dus behandelen, is eenvoudiger dan straffen, prettiger voor de rechter,
maar niet minder onderdrukkend. Foucault ziet alom tirannieke macht en
willekeur. Wet en rechtspraak moeten gaan over feitelijk gepleegde overtredingen –
niet over overtredingen die ooit zouden kunnen worden begaan. Ook laakt hij het feit dat
iemand in ‘extra beveiliging’ kan worden geplaatst door de directeur van de
gevangenis in plaats van door de rechter. De Kerk Het leger
Dit heeft, naast de wetten, ook nog eens tal van reglementen en een eigen
rechtbank: de Krijgsraad. Wat een macht! De bekentenis Het ‘heterdaadje’ De strafwetgeving in sexualibus Andermaal: ‘de macht’
Op dit cruciale begrip van Foucault moeten we nog even terugkomen. Gilles Deleuze is ook een postmoderne Franse filosoof (1925-1995). Hij waardeert
het dat Foucault enkele klassieke postulaten (stellingen, uitgangspunten) over ‘de
macht’ heeft weerlegd. Ook Mark Lambrechts bespreekt dit in zijn boek in een
slothoofdstuk, terwijl ook F. Ewald er iets over te zeggen heeft. Macht en kennis Discipline en normalisering, Verzet Nabeschouwing
Tot zover Foucault. Er zijn natuurlijk wel meer schrijvers in deze sfeer, om te noemen
Jacques Derrida, Jean-François Lyotard, Gilles Deleuze (“zijn is worden”), maar hierboven
is de kern ervan hopelijk wel verteld. Kijken we nu naar het onderwerp pedofilie, dan zijn
ons drie belangrijke gedachten aangereikt. Ten eerste: kijk niet, of althans niet alleen naar het verschijnsel zelf, maar vooral ook naar
hoe de samenleving hierover spreekt en er mee omgaat. Leuk om eens na te gaan of er
ook neurologisch of genetisch iets over te zeggen valt – heel weinig is dit – maar daar
schiet de mens met deze gevoelens weinig of niets mee op; we leven nu eenmaal in een
samenleving, en wel deze, hier en nu. Je krijgt dan te maken met verschijnselen als taboe
en stigma. Ten tweede: ga niet mee in het begrip ‘DE pedofiel’ als identiteit, noch als persoon, noch
als onderzoeker. De onderzoeker zal alleen ontdekken wat al lang ontdekt is: ‘het zijn net
gewone mensen’, de persoon maakt het zichzelf er alleen maar moeilijker mee. Je bent
geen pedofiel, je hebt pedofiele gevoelens – en ga daar goed mee om. Onderzoek het
verschijnsel, het gevoel, h
et doen en laten, niet de persoon als identiteit, plak de persoon
geen label op. Ten derde: pas er in de hulpverlening op dat je niet het verlengstuk van ‘de macht’ wordt,
dat gedragsverandering soms en deels wel eens nodig en nuttig kan zijn, maar dat deze
van binnen uit moet komen en niet van buitenaf opgelegd kan worden. De discours die
daarvoor nodig is, is niet de empirisch-theoretische, maar de praktische en therapeutische
dialoog waarin het subjectieve en het intersubjectieve centraal dient te staan. Vermijd het
begrip ‘dader’ als identiteit. Wat daarvan komt heb ik opgeschreven als “Maar meneer ….
U bent een dader!” op < http://www.helping-people.info/Treatment/sot/dader.htm >. Huiswerk
Ga voor jezelf eens na wat de hier boven staande drie punten voor jou betekenen en hoe
het voelt om hier anders over te gaan denken. Literatuur
De voornaamste bron van dit college is een erg handig boek:
[ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende >  ]
|