Pedofilie - Mini-colleges [ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > ] |
Mini-college # 16, april 2019: Michael C. Seto 2018
Voorwoord - Dr Frans E.J. Gieles Boek
Het boek Pedophilia and Sexual Offending against Children, Theory, Assessment, and
Intervention, APA, 2008, is een klassieker geworden: een veel gelezen en veel
geciteerd standardwerk. Nu heeft hij hiervan een Tweede Editie geschreven,
gedateerd 2018. Deze editie bespreken wij in dit college. Het boek kost iets van 75
€. Op Ipce staat nu een versie met Summaries & Quotes:
Nu laat een boek van ruim 250 bladzijden tekst zich niet geheel bespreken in een
mini-college. Het is dan ook iets langer dan “mini”. We komen hier niet verder dan
enkele capita selecta – en de aanbeveling om, zo niet het boek, dan op zijn minst de
Summaries & Quotes versie op Ipce daarvan te gaan lezen. Michael C. Seto
We kwamen Seto hier al tegen in college nr 5: Baanbrekend was in zijn boek van 2008 al dat hij inzag en opschreef dat verreweg
het meeste onderzoek naar ‘pedofilie’ in feite onderzoek is geweest naar
‘pedoseksualiteit’. Zulk onderzoek is grotendeels verricht bij personen die wettelijk
verplicht in een gevangenis of kliniek zaten, ‘daders’ dus. Zulke personen zijn voor
een onderzoeker eenvoudig te bereiken en te onderzoeken, maar je mag de
resultaten van zulk onderzoek niet generaliseren naar alle mensen met pedofilie, al
zeker niet naar de niet-daders onder hen. Deze stelling herhaalt hij in 2018 op
meerdere plaatsen in het boek, waarbij hij zich excuseert dat het meeste onderzoek
dat hij bespreekt nog steeds dader-onderzoek is, wat, herhaalt hij, dus niet
gegeneraliseerd mag worden. Inderdaad zijn offence, offender & offending de meest
voorkomende woorden in het boek. Hij breekt dan een lans voor onderzoek naar
niet-daders met pedofiele gevoelens en bespreekt dit dan ook, onder andere het
Nederlandse onderzoek Dit onderzoek is nu aardig op gang gekomen. Seto zelf stelt zich in het boek als wetenschapper, hij deed zelf ook veel onderzoek,
en als verslaggever van wetenschappelijk onderzoek, maar gelukkig ook als
medemens. Zo schrijft hij in zijn Introduction, vertaald: “Sommige lezers zullen verbaasd zijn dat een van mijn doeleinden van dit boek is
het helpen van mensen met pedofilie of hebephilie. Ik vraag u om u eens voor te
stellen, welke seksuele voorkeur u ook heeft, dat sociale normen en wetten het u
beletten uw seksualiteit te beleven zoals u dit zou willen. Onderzoek
Mijn boek is, zegt Seto, geen handleiding voor practici. Het geeft weer wat er zoal
aan onderzoek op dit gebied is gedaan en gepubliceerd – en tot welke theorieën dit
zoal geleid heeft, die op hun beurt weer methodiek hebben gegenereerd. Dit is de
waarde van dit boek. Je hoeft niet al die onderzoeksverslagen te lezen – de
litteratuurlijst beslaat maar liefst 61 bladzijden in kleine letters – je leest hier de
uitleg en de kern ervan, dus dit spaart de student heel wat tijd. Het is dan ook een
basisboek op dit gebied. Herlees even de eerste zin hier net boven: onderzoek > theorie > methodiek. De
cirkel is groter, want aan onderzoek gaan hypothesen vooraf, toetsbare
veronderstellingen, die op hun beurt weer uit bestaande theorie voortkomen. Aan
theorie gaat een filosofie vooraf, een mensvisie. Na methodiek volgt dan weer
onderzoek of deze methodiek nu ook werkt. Dus: filosofie/mensvisie > theorie >
hypothesen > onderzoek > meer/andere theorie > methodiek > onderzoek >
meer/andere methodiek > meer/andere mensvisie. Visie en theorie Tussen beide typen onderzoek is wel enige overlap. Nog even een term die je moet kennen: meta-analyse. Dit is ‘analyse van analysen’
ofwel ‘onderzoek naar onderzoeken’. Hierbij worden vele onderzoeken
samengevoegd, zodat men zeer grote aantallen onderzochte personen krijgt en de
statistiek een steviger basis krijgt. Een belangrijk gegeven is dan de effect size, effectomvang, die in een getal aangeeft in hoeverre de factor A of B geleid heeft tot gedrag
X of Y. Type theorie en onderzoek (1), de hoofdmoot dus, zoekt niet naar individuen, maar
naar factoren, werkzame krachten. Deze factoren veroorzaken gedrag, of sturen dit op zijn minst aan. Men zoekt dus naar factoren die – hier, meestal – de daders aanzetten
tot gedrag. Wil men gaan behandelen, dan moeten die factoren beïnvloed worden
in de methodiek, waarna gekeken wordt of dit ook gewerkt heeft. Twee voorbeelden
Is het nu zo (1) dat van de veroordeelde pedoseksuelen 90% weer in herhaling
valt – iets wat wijlen prof. Frenken ooit beweerd heeft? Nee: Alle delicten in
aanmerking genomen, ligt dit cijfer op ruwweg 70%, welk cijfer ook nog weer
stijgt. Kijkt men naar de zedendelicten, dan is dit cijfer 13,4% of een cijfer daar
dicht in de buurt ligt, dat lager wordt na behandeling, en dat in zijn geheel
gaandeweg ook weer lager is geworden tot zo’n 5 tot 10%. Dus die aanpak helpt… maar niet altijd (2).
De door de cliënten meest gehate behandelingsmethodiek, massaal gebruikt zelfs,
is die van de terugvalpreventie, alias het relaps prevention model. Deze gaat het gedrag
(inclusief gevoelens die ook als gedrag worden gezien) dat vooraf gaat aan het
delict heel precies na (‘de delict-keten’) en wil op dat gedrag dan ingrijpen. Zelf heb
ik deze methodiek uitvoerig en zeer kritisch beschreven in “'Maar meneer, u bent
een dader!'; Narratieve dwang als vorm van gedragsaanpassing; 2006”: Wat lezen we nu in Seto 2018? Dat deze op preventie van recidive gerichte
methode niet werkt in die zin dat de recidive er niet minder van wordt: Zie het eerste citaat in dit hoofdstuk 8: Pagina 204: Hoewel veel methoden hun aanpak nog baseren op de terugvalpreventie, kwamen
er nieuwe methoden in zwang, zoals De citaten uit hoofdstuk 8 – volg de link hierboven gegeven – geven uitvoerig aan
wat die terugvalpreventie dan inhield en wat de alternatieven kunnen zijn. Zie ook
hieronder bij hoofdstuk 8. Ook het Duitse Dunkelfeld Prevention Project en Virtouous
Pedophiles worden genoemd. Het citaat van blz. 211 zegt dat in het daar genoemde onderzoek “de behandeling
geen invloed had op het bereiken van de gestelde doelen”. Ook zoiets op blz. 212: Hoofdstuk 1: Wat is pedofilie? Uit de samenvatting, ten kortste samengevat:
Mannen vallen wel op jeugdige kenmerken van vrouwen, maar dan wel met het
oog op de voortplanting. Pedofilie wijkt hier van af: wel dat jeugdige voorkomen,
maar niet op grote borsten en andere kenmerken van vruchtbaarheid.
De DSM-5 erkent pedofilie als een ‘afwijking’ in de zin van een parafilie, maar
slechts als een stoornis als, kort gezegd, de persoon en/of de medemens hier last van
heeft. Hebephilie is niet opgenomen in de DSM-5; dit ligt toch dichter bij
heterofilie, gericht op voortplanting, dan pedofilie. Uit de citaten:
Blz. 15 - Baily e.a. (2016): Blz. 16 – De respondenten van B4UACT vertelden dat zij zich gemiddeld op 14-
jarige leeftijd bewust werden van hun voorkeur voor kinderen. Het gevoel zelf was
er vanaf gemiddeld de leeftijd van 12 jaar. Blz. 22 – Seto: In de eerste editie van dit boek schatte ik de prevalentie (de mate
van voorkomen ervan) bij mannen op hooguit 5%. In mijn boek van 2013 stelde ik
dit bij tot 3%; nu kom ik op 1%. Hoofdstuk 2: Hoe stel je het vast? Ten kortste samengevat:
Uit de citaten:
Blz. 33 – Seto: Zelf zie ik pedofilie als een seksuele oriëntatie, in dit geval op
leeftijd, vergelijkbaar met een oriëntatie op gender (geslacht), die zich niet alleen
hoeft te uiten als seksueel verlangen, maar ook als romantische en sociale keuzen
die men maakt. Blz. 43: Niet alle daders in deze hebben pedofilie. Blz. 47: Idem … of hebephilie. Er zijn daders die dit doen uit heel andere
motieven, zoals ‘veel zin in seks’ of ‘antisociaal opportunisme’. Hoofdstuk 3: Verschillende manieren van onderzoek Ten kortste uit de samenvatting:
Naast de klassieke methoden van onderzoek is het nu mogelijk grote groepen
mensen (‘steekproeven’) te onderzoeken met behulp van vragenlijsten via het
Internet. Het is nu mogelijk verschillende groepen mensen met elkaar te
vergelijken, bijvoorbeeld daders met niet-daders om zo de unieke kenmerken van
bepaalde groepen te ontdekken. Uit de citaten
Blz. 57 & 58:
Het meeste onderzoek naar pedofilie baseert zich op van contact verdachte of
veroordeelde pedoseksuele daders. Pas sinds kort kijkt men ook naar niet-daders,
naar overtredingen zonder contact zoals exhibitionisme, voyeurisme, pornografie
of online grooming. Op blz. 59 zegt hij dan, kort gezegd, onderzoek liever mensen die zelf aangeven
pedofiele gevoelens te hebben en die niet in kliniek of gevangenis zijn beland. Dit
kan nu, dus doe dit dan ook. Onderzoekers rapporteren dan, zegt hij op blz. 80, een gemiddelde leeftijd van de
ontdekking ervan, ook dat deze gevoelens lang aanblijven, en in hoeverre men al
dan niet gericht is op seks, op romantische en sociale contacten. Dit is van belang (blz. 81, samengevat:) voor politiek en praktijk: dat men niet de
verkeerde groep verdenkt en blootstelt aan onnodige typen behandeling –
bijvoorbeeld pornografie-kijkers niet even streng behandelt als contact-daders. “Een onbedoeld en contraproductief gevolg van het ten onrechte gelijkstellen van
pedofilie en pedoseksualiteit is dat men de begrijpelijke angst voor en boosheid op
de daders ook richt op mensen met pedofilie of hebephilie die nooit naar hun
seksuele verlangen gehandeld hebben.
Een dergelijk stigma weerhoudt mensen om hulp te zoeken bij familie, vrienden of
professionals. Dit stigma laat deze mensen dan maar ‘spartelen in het diepe’, met
juist dan verkeerde gevolgen voor henzelf en voor kinderen en hun gezinnen.” Hoofdstuk 4: Wat verklaart ‘daderschap’? Ten kortste uit de samenvatting:
Wie alleen ‘daders’ onderzoekt, zal vooral algemene kenmerken vinden van
wetsovertreders, die men dan ziet als factoren die aanzetten tot dit gedrag.
Slechts een deel van die factoren speelt een rol bij pedoseksualiteit als daad.
Het is de kunst om dan die factoren te vinden en in een model of theorie te plaatsen. Er zijn meerdere van deze modellen ontwikkeld, elk met hun eigen kracht en zwakte.
Zo’n model of theorie dient men kritisch te bekijken en dan te testen in nieuw
onderzoek. Zo blijkt dat het meeste onderzoek naar die daders is verricht in – ik
neem de Engelse term maar even over, deze komt terug in het boek – “WEIRD”-
samenlevingen: Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic, en dan nog
voornamelijk bij volwassen mannen. Dit kun je niet zo maar generaliseren naar
vrouwen, jongeren, niet-contact-daders en naar daders uit andere samenlevingen. Uit de citaten
Het is toch goed en nodig om enkele van die modellen te kennen, omdat
behandelingsmethoden doorgaans rechtstreeks vanuit deze modellen zijn opgezet.
Men wil dan gaan werken aan de oorzakelijke factoren. Hieronder geeft ik sterk
verkort weer wat uitvoeriger staat in (1) Finkelhor’s (1984) preconditions model A) Drie motiverende factoren: (B) Vier voorwaarden (conditions): - - - - - Blz. 89: Marshall & Fernandez (2000) kennen wel een rol toe aan pedofilie (als
factor), vooral voor daders met meerdere niet-verwante slachtoffers. Bij de meeste
daden met verwante kinderen en meisjes zien zij niet-pedofiele motieven als de
werkzame factor. (2) Hall & Hirschman (1992) komen op een model met vier factoren: Factor [1] verwijst naar pedofilie; factor [2] gaat samen met sterke affectiviteit voor
kinderen (emotional congruence); [3] & [4] impliceren het zich niet kunnen beheersen
(disinhibition). Hiermee beschrijven zij in feite ook vier typen daders: Overzien we dan deze theorieën, dan zien we overeenkomsten en verschillen:
[ingekort:] De modellen hebben ook zwaktes in hun interne consistentie en duidelijkheid, hun
algemene geldigheid, verklarende waarde, bewijsbaarheid en onderlinge
vergelijkbaarheid. Dan (3) komt Seto (2017) met een eigen model op blz 92 en 93: het motivatie-engelegenheids-model: Dit model bevat elementen van de hiervoor besproken modellen; het zou ook als
verklaring kunnen dienen voor niet-contact-delicten, ook door vrouwen; die
parafilie kan ook hebephilie zijn. Intussen wordt op blz. 96 vermeld dat de respondenten van Mitchell & Gallupo
(2016) er 69% vertelden dat zij nooit hebben gehandeld naar hun seksuele
voorkeur voor kinderen. Op blz. 97 wordt vermeld dat Baily, Bernhard & Hsu (2016) tot de conclusie
kwamen dat een liberale grondhouding t.o.v. seks met kinderen, alsook veelvuldige
seksuele fantasieën in deze niet samengaan met seksuele delicten in deze; een
verleden van seksueel misbruik toonde wel deze samenhang. Hoofdstuk 5: Hoe ontstaat pedofilie? Uit de samenvatting: Kort gezegd: hier weten we nog weinig van. Hoe kan het bijvoorbeeld dat
handelingen die niet tot vruchtbaarheid, dus tot het voortbestaan van de soort
leiden, toch zo aantrekkelijk kunnen zijn? Komt het daarom zo weinig voor?
Wel is tussen de eerste en tweede editie van dit boek onderzoek gedaan naar
mogelijk oorzakelijke prenatale en biologische afwijkingen. [*] Onderzoeken naar de (oorzakelijke) samenhang tussen seksueel misbruik in de
kindertijd en latere seksuele delicten spreken elkaar nog tegen. Is deze
oorzakelijkheid direct, of loopt die via andere factoren zoals
ontwikkelingsproblemen, hyperseksualiteit of neuro-biologische afwijkingen?
“Dit laatste is niet waarschijnlijk, omdat hersenscans van daders lang niet altijd
afwijkingen laten zien.” Er is nog veel onduidelijk; er zijn meer hypothesen dan bewijzen.
Dit geldt ook voor het verschijnsel incest, waarover Het hoofdstuk 5 staat, zeg ik dan, vol met onderzoek dat naar neuro-biologische
oorzaken van pedofilie zoekt. Een erg eenzijdige benadering dus. Hierachter schuilt
een bepaalde mensvisie: een materialistische en mechanische visie op de mens. Van
de psycho-dynamische visie, gebaseerd op de mens als een wezen dat zelf de eigen
handelwijze kiest, is nauwelijks iets te bespeuren. Een (merkwaardig) citaat:
Blz. 114: “Het feit dat ik heb betoogd dat pedofilie gezien kan worden als een
seksuele oriëntatie, sluit niet uit dat het ook kan voorkomen als een geestelijke
stoornis.” Hoofdstuk 7: Risico taxatie
[FG:] ‘Wat heb ik hier nu mee te maken?’ Lees de krant: kort geleden heeft iemand
die enige vrijheid genoot, een moord gepleegd. Zijn risico op herhaling van een
delict was niet of niet goed ingeschat. Het land stond op z’n kop, de Kamer eiste
maatregelen van de staatssecretaris en deze trok meteen een aantal verloven in en
beval herhaalde risico-taxaties. ‘Maar ik zit toch niet in de justitiële molen?’ Vooral houden zo, maar de kwestie is
van belang en heeft veel invloed. De risicotaxatie vindt al direct plaats als je ook
maar iets verkeerds hebt gedaan, misschien ook als je alleen gewoon om hulp
vraagt, en heeft enorme invloed op alle beslissingen daarna: die van de officier, de
rechter en de eventuele behandelaars en toezichthouders. Er is meer invloed: de manier van taxeren is gebaseerd op theorie en onderzoek –
zie de eerdere hoofdstukken – en heeft op zijn beurt invloed op de methodiek van
de behandeling (zie hierna) en de evaluatie daarvan in verder onderzoek.
Bij risico-taxatie gaat het om de kans op herhaling van een delict. Daarbij kijkt men
naar de factoren die, naar men aanneemt, tot zo’n delict (kunnen) leiden.
Van belang is het om te weten dat daarbij twee typen factoren bezien worden, namelijk Er is meer: er zijn twee methoden om die taxatie te verrichten: Hieronder zul je lezen dat de actuarische methode gaandeweg favoriet is geworden
omdat deze, blijkens onderzoek, een grotere voorspellende kracht heeft. Zie maar: Kort vanuit de samenvatting:
Risico-taxatie bij seksuele delinquenten is in de afgelopen 30 jaar flink verbeterd
met de ontwikkeling van actuarische lijsten van factoren die recidive kunnen
voorspellen. … [FG:] Nou nou, beste lezers – zeg ik dan – stel je voor dat deze mensen empathie
met en affiniteit voor kinderen hebben … Gevaarlijk, toch? Wetenschappelijk
bewezen! Vnuit de citaten:
Een voorbeeld gaf ik al hierboven onder het kopje “Twee voorbeelden”. Blz. 170
Een tegenargument is dat deze onderzoeken zich baseren op de officiële gegevens
over arrestatie, aanklacht of veroordeling. Dus daden die niet ontdekt zijn of
waarover niet geoordeeld is, tellen niet mee. Dus kan er sprake zijn van
onderschatting van het recidive-risico. (..) Hoofdstuk 8: Behandeling Uit de samenvatting, ingekort:
Over behandeling zijn nogal wat vragen te stellen: Deze vragen zijn in dit hoofdstuk besproken. Om deze te beantwoorden is gedegen evaluatie-onderzoek nodig, plus
behandelingsmodellen die gebaseerd zijn op (getoetste) theorieën over algemene en
specifieke behandeling, en die empirisch getoetst zijn of ze het misbruik nu echt
verminderen. Zolang dit onderzoek er nog niet is, stel ik voor ons te baseren op
wat er nu wel uit onderzoek bekend is. Zulk onderzoek is in dit hoofdstuk
besproken. De resultaten staan in tabel 8.1 en opsomming (exhibit) 8.1. Tabel 8.1. (blz. 220) vermeldt zes niveaus van [benodigde] onderdrukking [van
seksuele prikkels/gevoelens], lopend van Opsomming 8.1 (blz. 236) Opmerking (FG) Taxeer het risico, baseer dit niet (alleen) op zelf-rapportage, handel naar het niveau
hiervan, en blijf dit herhalen om effecten te zien. Blijf controleren op risicosituaties
(alleen zijn met kinderen) en – gedrag (drugsgebruik). Gedragsbehandeling geniet enige steun, al is het effect ervan op termijn niet
aangetoond en wordt herhaalde toepassing aanbevolen. Het kan allicht iets helpen,
iets op gang brengen. Al met al kan gedragsbehandeling van daders met het hoogste risico op zijn minst
gunstig inwerken op de algemene dynamische crimogene factoren, zoals Tot zover geeft Seto weer wat hij zoal in de vakliteratuur aantrof. Hierna gaat hij
zelf verder met kennelijk meer zijn eigen mening: Het is niet waarschijnlijk dat deze vormen van behandeling ook behulpzaam zullen
zijn voor mensen die zelf hulp gezocht hebben en die geen antisociale trekken
hebben. Seto noemt zelf tenslotte de Circles of Support and Accountability, hier doorgaans
“COSA” genoemd. [*] Uit de citaten:
Het niet werken van het terugval-preventie-model is hierboven al onder “twee
voorbeelden” vermeld. lz. 204 e.v. – Het terugval-preventie-model: Let, waar het om delicten met kinderen gaat, vooral op Alternatieve modellen: Deze modellen kunnen ook buiten het justitiële circuit worden aangeboden.
Genoemd worden het Dunkelfield Project en StopItNow!, croga.org, troubled-desire.com en Virtuous Pedophiles. Ook opleiding, (sociale) vaardigheidstraining en verbetering van de leefomgeving passen in dit rijtje. Blz. 210
Perkins (1987) … vond een fors negatief effect van [cognitieve gedrags-]behandeling. Blz. 211 Blz. 2012 Preventie Uit de samenvatting: De mogelijkheden [voor hulp] van mensen met pedofilie die niet te maken hebben
met het justitiële circuit zijn geringer dan voor wie hier, door hun daden, wel mee
te maken hebben. De laatsten hebben geen keuze, de eersten moet zelf een keuze
maken. Het valt te overwegen de mensen om de eerste groep heen (partner, gezin,
vrienden) beter in te leiden in het verschijnsel pedofilie en de mogelijke risico’s
voor kinderen. Dit zou kunnen gebeuren in een sfeer van heldere en open communicatie, al valt
dit niet mee vanwege de negatieve reacties op deze mensen in de samenleving (…),
maar de steun en oplettendheid van de mensen om hen heen kan hen helpen om
eventueel misbruik te voorkomen. Denk aan het COSA model. Een aspect van deze vorm van preventie zou kunnen zijn: hen te wijzen op het
risico dat bepaalde situaties met zich mee kunnen brengen. Denk aan toezicht door
de ouders, oplettendheid door verantwoordelijke volwassenen, en voorlichting op
de scholen aan kinderen, vooral aan de kwetsbare kinderen. Slotwoord door de auteur
Het is nu tien jaar na de eerste editie van dit boek. Er is in die jaren vooruitgang
geboekt bij het begrijpen van pedofilie, hebephilie en seksueel misbruik van
kinderen. Deze tweede editie maakt duidelijker onderscheid tussen gevoel en
gedrag en benadrukt dat, wat onderzoekers weten over de ene groep, niet
toepasbaar is op de andere groep. Definities en indelingen dienen nauwgezet te
worden bezien. Een van de punten van vooruitgang is dat er nu ook onderzoek is
naar niet-daders met pedofilie of hebephilie, en naar daders van wie de daden niet
bekend zijn geworden bij de autoriteiten. Intussen is het nog steeds zo dat de meeste kennis gebaseerd is op mannen uit de
WEIRD culturen (Western, educated, industrialized, rich, democratic). Veel minder over
vrouwen, jongeren en mensen uit andere samenlevingen. Een belangrijke verandering sinds de eerste editie, deels al meegenomen in mijn
boek van 2013, is de ‘verhuizing’ van daden naar het Internet. Online daden
verschillen van offline daden inzake oorsprong, risico en interventie.
Ongelukkigerwijs is ook het begrijpen van incest niet echt verder gekomen. Moge
het hoofdstuk hierover in dit boek verder onderzoek hiernaar bevorderen. Inzake risico-taxatie is wel vooruitgang geboekt, o.a. in het nuanceren van de mate
van risico (…). Er is vooruitgang geboekt bij het taxeren van het risico op
kinderpornografie, het recidive risico van jongeren en het omgaan met de
resultaten hiervan. Bepaalde groepen, zoals alleen-porno-daders en vrouwen, tonen
een lager risico op recidive, en verdienen dus een aan het aangepaste benadering. Ook op het gebied van behandeling is voortgang geboekt inzake wat nu wel of
geen effect heeft, wat algemeen is en wat specifiek is. Ook is er bewezen dat andere
modellen zoals RNR [Risk-Need-Responsivity] veelbelovend zijn. Nabeschouwing Door Frans Gieles Seto heft een goed werkstuk neergezet met zijn overzicht van het onderzoek en de
literatuur – zie zijn literatuurlijst van 61 bladzijden in kleine letters: we hoeven niet
alles nog weer te gaan lezen. Dit is vooral prettig bij het hoofdstuk over ‘de
oorzaken van pedofilie’ met de eindeloze opsomming van het wel zeer eenzijdige
onderzoek hiernaar, namelijk vrijwel uitsluitend neuro-biologisch opgezet, als zou
alles in de baarmoeder al zijn vastgelegd: een mijns inziens zinloze benadering. Seto
verrast ons dan met de mededeling dat we dit gewoon (nog) niet weten. Pedofiele
gevoelens kunnen gevoeld worden als aangeboren; dit bewijst nog niet dat ze dit ook
zijn, en al helemaal niet dat bepaalde daden al vast zouden liggen in de genen. Goed is ook zijn voortdurende benadering van het belang van onderscheid tussen
gevoel en daad, de eenzijdigheid van het meeste onderzoek dat dan over
veroordeelde daders gaat, vooral volwassen westerse mannen, en de onjuistheid
van het generaliseren van de conclusies daaruit over alle mensen met pedofiele
gevoelens. Prettig is ook dat hij het hebben van die gevoelens ziet als slechts één
eigenschap van deze mensen, en niet als ‘de identiteit’. Voorts bepleit hij het belang
van onderzoek naar niet-daders en de behoeften van deze mensen, bijvoorbeeld
hoe te leven met dit stigma. Dit onderzoek is nu op gang gekomen. Inzake behandeling was hij zo ijverig om niet alleen alles te lezen over de zo gehate
terugval-preventie-methode, maar ook onderzoek te vermelden dat de conclusie
trekt dat deze gewoon niet werkt, of althans de kans op recidive niet verminderd.
Geef dus andere modellen de kans, zegt hij dan. Is deze kennis nuttig? Ja. Het is goed om te zien en te weten dat, en hoezeer,
methodiek van onderzoek, behandeling en risico-taxatie afhankelijk is van theorie –
theorieën, meervoud, die veelal niet getoetst zijn.
Wat mij ietwat stoort, is de tweedeling in ‘daders’ en ‘niet-daders’. Iemand kan 40
jaar niet-dader zijn, dan vijfminuten (of vijf jaar) een dader, en daarna een nietdader.
Wat is die iemand dan? Kijk dan niet zozeer naar mensen als wel naar
verschijnselen. Waar hij echter totaal geen oog voor heeft, is dat deze theorieën wortelen in
vormen van filosofie, vooral van visie op de mens. Welk mensbeeld ligt er ten grondslag
aan al dat gezoek naar ‘factoren die oorzaak zijn van gedrag’, het liefst dan nog neurobiologische factoren? Toch wel een knapjes mechanische visie op de mens. De mens als handelend, dus zelf kiezend wezen raakt zo uit beeld [*] en zo ook de ethiek, toch een belangrijk onderwerp in de filosofie, raakt volledig
onbesproken. Zonder meer wordt aangenomen dat iets dat bij wet verboden is,
meteen ook intrinsiek, uit zichzelf, wezenlijk, fout is. Dit hoeft niet altijd zo te zijn,
evenmin als wat wettelijk is toegestaan (een wapen dragen en gebruiken in de VS)
ook altijd goed is. Wat ik ook mis is het onderscheid tussen seksualiteit van kinderen en seksualiteit
met kinderen. Het tweede hoeft niet altijd per definitie schadelijk te zijn, zo is ook
bewezen. Het eerste bestaat gewoon en vraag wellicht enige vorming en
opvoeding, inclusief een passende ethiek in deze. Het huiswerk
… is dan natuurlijk: neus ook eens goed rond in de op Ipce neergezette korte
versie “Summaries & Quotes from …”; kijk bijvoorbeeld nog even naar |