Pedofilie - Mini-colleges [ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende >] |
Mini-college # 08, augustus 2018: Deel 2: ‘Ken uw klassieken’
Tot nu toe bespraken we de vraag ‘Wat is pedofilie (niet)?’ Dit was deel 1 van deze
serie. Dit deel is afgesloten met een colloquium, een mondelinge samenspraak over
dit onderwerp, waarvan het verslag is weergegeven als college 07, juli 2018. Nu deel 2: ‘Ken uw klassieken’. Dit zijn schrijvers die hierover geschreven hebben
en die invloed hebben gehad, en nog hebben, op het denken hierover. Deze zijn bij
de jongere generatie lang niet altijd bekend. Toch mag je er best iets van weten –
en lezen!
Inhoudelijk is er onderscheid te maken tussen ‘voorstanders’ van de gedachte van
vrijheid en respect voor het pedofiele gevoel, soms ook van de pedoseksuele daad,
zij het met ethische beperkingen en regels, en de ‘tegenstanders’ hiervan. Beiden
komen hier in de komende maanden aan bod.
We horen tegenwoordig nogal eens klagelijk spreken over ‘de tijdgeest’, die zou
zijn omgeslagen. Dit klopt. Deze omslag is begonnen rond 1980 in de V.S. en heeft
zich daarna ‘dus’ voortgezet, vanaf medio de jaren ’80 ook in Nederland.
‘Voorstanders’ kregen toen forse ‘tegenstand’, waarvan hier vooral Edward
Brongersma en Theo Sandfort de nogal schrijnende voorbeelden zijn.
We duiken er in, te beginnen met enkele ‘voorstanders’ in Nederland: Bernard,
Brongersma, Sandfort en Van Naerssen. De bespreking hiervan is noodgedwongen
kort en sterk samenvattend. Verder lezen wordt dus aanbevolen.
Dr Frits Bernard
Deze is hier al genoemd, alsook zijn meest bekende boek, namelijk in De crux hiervan is dat hij met behulp van vragenlijsten de psyche onderzocht van
de bezoekers van het eerste congres van de NVSH Landelijke Werkgroep Pedofilie
in 1974. Hij vond hierbij wel meer psychische problemen dan het landelijk
gemiddelde, bij een derde om precies te zijn - dus bij twee derde niet! - en hij wijt
dit aan de stress waarin de mens met pedofiele gevoelens in de toenmalige
samenleving terecht kwam; als reactief dus, niet als oorzakelijk. Hierbij dient
opgemerkt te worden dat zijn steekproef, de congresbezoekers, dus mensen die
zich hun gevoel bewust waren er hiervoor uit durfden te komen, een selectieve
steekproef is, dus geen aselectieve, dus dat je de resultaten niet direct toepasbaar mag
verklaren op alle mensen met die gevoelens. Wel mag zo'n onderzoek leiden tot een
zinvolle hypothese, ter nader onderzoek. De hypothese is dan dat Frits is geboren op 28 augustus 1920 en gestorven op 23 mei 2006.
Hij stond aan de wieg van de hierboven genoemde werkgroep en haar congres in
1974. Wonend in Rotterdam, was hij mede-oprichter en trouw lid van de
plaatselijke werkgroep Pedofilie van de RVSH, de Rotterdamse tak van de NVSH. Frits stond bekend als een geleerd, actief, wijs en beminnelijk mens. Hij was
psycholoog-seksuoloog/criminoloog en als zodanig hulpverlener van zeer velen.
Hij heeft gewerkt in verschillende landen, waaronder Pakistan en Spanje. Hij sprak
vloeiend meerdere talen en publiceerde ook in een veelheid van talen. Hij bleef tot
in lengte van jaren actief en was ook in Duitsland nauw betrokken bij de
Arbeitsgemeinschaft Humane Seksualität. Zijn bekendheid was wereldwijd en hij trad in
meerdere landen op in congressen en op de televisie. Toen in de erfenis van wijlen Edward Brongersma en diens stichting materiaal
werd aangetroffen dat ooit legaal was maar door de wetsveranderingen later illegaal
werd verklaard, kwam ‘een anti-pedo strijdster’ op het idee, dat er "dus" ook bij de
Bernard Stichting wel dergelijk materiaal "moest" zijn. Zij gaf deze gedachte door
aan de pers, die er gretig op inhaakte, waarna het OM meende toch een onderzoek
te moeten doen. Dit duurde erg lang en in die tijd hield Frits zich even op low
profile. Geen van de media heeft vermeld dat er niets illegaals bij hem is
aangetroffen. De Dr Bernard Stichting, die zijn erfenis aan boeken nu beheert, kan
gerust zijn. Het boek zelf staat in het Engels hier: Dr Frits Bernard schreef heel trouw een stukje in het blad "Info" van de RVSH, de
Rotterdamse Vereniging voor Seksuele Hervorming, de plaatselijke variant van de
landelijke NVSH. Over varianten, steeds, tegen vooroordelen, altijd, van 1996 t/m
2003. Tezamen vormen deze stukken "Een kleine seksuologie". Deze is, nog voor
zijn dood (door mij) gepubliceerd op
< http://www.tegenwicht.org/40_kleine_seksuologie/40_inhoud.htm >.
We kunnen hier niet anders doen dan daarnaar verwijzen. Slechts één citaat moge hier volstaan Hierbij verwijst Frits dus naar 'de omslag' in de jaren tachtig. Ook noemt hij onze
plicht: Anders gezegd: Ken uw klassieken! Dr Edward Brongersma
Een tijdgenoot van Frits Bernard, met hem ook bevriend, maar een heel ander type
mens met een andere opleiding en een ander oeuvre. Edward was jurist,
criminoloog en politicus, senator voor de PvdA, van 1946 tot 1950 en van 1963 tot
1977. Zelf ooit, in 1950 - na arrest, het Pieter Baan Centrum en de gevangenis
kwam hij vrij op 3 mei 1951 - veroordeeld voor seks met een 17-jarige, toen
verboden, heeft hij zich ingezet voor het veranderen van de wet, wat hem in 1971
inderdaad gelukt is. In 1975 werd hij Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Edward werd geboren op 31 augustus 1911, hij stierf op 22 april 1998, somber en
eenzaam ... met behulp van euthanasie, waarvoor de arts later schuldig werd
verklaard. Hij kon de ontluistering van het verblijf in een ziekenhuis niet langer
dragen. Al even erg was de ontluistering vanwege het feit dat hij voordien uit zijn
villa in Overveen heeft moeten vluchten vanwege aanvallen van buitenaf, stenen
door de ruiten en al zo meer. Hij moest beveiliging inhuren voor huis en archief. Edward was een beminnelijke ‘Heer van Stand', wonend in een villa, met een
aantrekkelijke ‘jonge vriend’, zijn bediende en secretaris die de thee serveerde. Hij
ontving veel bezoek, ook ik ben er enkele malen geweest, en ik sprak hem op
diverse bijeenkomsten. Hij had een enorm archief: honderden brieven van mensen
die hem vertelden over hun vriendschappen met jongens, plus een groot archief
aan tijdschriften, boeken en zo meer - en enkele miljoenen aan geld. Ter behoud en
beheer hiervan richtte hij de Dr Edward Brongersma Stichting op. Na zijn dood ging de ontluistering door. Het bestuur van de stichting, drie
personen, kreeg onderling ruzie en viel uiteen. Een probleem voor het bestuur was
dat het archief nogal wat toen vermoedelijk illegale afbeeldingen bevatte. Wat te
doen? Hoe dan ook belandde het hele archief, ook zijn agenda en zijn dagboeken,
bij het OM, dat het door de politie liet onderzoeken. Ik zie nog de beelden op de
tv voor mij met de grote rij blauwe ordners. "Daar zitten mijn brieven dan ook bij"
bedacht ik. Uiteindelijk belandde het wel legale deel van het archief, de vele brieven, bij het
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en werd de stichting
omgevormd tot het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Seksualiteit. Dit fonds
subsidieert o.a. onderzoek naar de seksuele ontwikkeling van jongeren, geheel naar
de wens van de overledene. Vanuit dit Instituut werd ik later opgebeld met de
vraag of zij de geschriften, mijn verhalen, die ik had opgestuurd onder mijn naam
mochten catalogiseren en opbergen, toegankelijk voor onderzoekers. Zijn voornaamste boek is "Jongensliefde; Seks en erotiek tussen jongens en
mannen", SUA, Amsterdam. Het bestaat uit twee delen: Het boek is ook antiquarisch niet meer verkrijgbaar, wel is het in bibliotheken op
te vragen en te lezen. Het boek is een onderzoek, door de auteur beperkt tot de liefde tussen mannen en
jongens, aan de hand van een zeer indrukwekkende literatuurlijst en van de vele
verhalen die hij per brief, uit de gehele wereld en in allerlei talen, mocht ontvangen
hierover. Niet een onderzoek dus met vragenlijsten, aselecte steekproeven,
hypothesen en zo meer, maar wel empirisch: een narratief onderzoek, in feite een
pleidooi voor de genoemde vriendschappen, met nadruk op het lichamelijke aspect
van deze vriendschappen. Hierover merkt hij op dat Hij gelooft niet in de schadelijke werking van die lichamelijke contacten - in deel 2
weerlegt hij die juist - wel in die van het onderdrukken van seksualiteit: Hij maakt een onderscheid tussen "echte pedofielen" en "pseudo-pedofielen". De
eersten houden echt van jongens en hechten zich aan hen, de tweeden doen dit
niet. Wie zijn dan die jongensminnaars? Het onderzoek moet zich niet op de eigenschappen van deze mensen richten, maar Nu kunnen we hier niet het gehele boek citaatsgewijs bespreken. Ik licht er een
passage uit: "Verklaringen voor jongensliefde", aansluitend dus aan wat we in
eerdere colleges al bespraken. De passage is naar verwachting binnenkort te lezen
op < http://www.jorisoost.nl/ >, klik daar op “Nieuw”, rechts bovenaan. Hieruit
geef ik hier slechts enkele citaten weer: deel 1, blz 87 ev. Eerst geeft Brongersma enkele auteurs weer met steeds wisselende mogelijke
verklaringen. Dan schrijft hij: Weer volgt een reeks auteurs met een reeks mogelijke verklaringen. Zelfs Oedipus
(het complex) passeert de revue. Dan: Vervolgens toont Brongersma de onbetrouwbaarheid van het meeste onderzoek
aan. Dit maakt, kort gezegd, geen onderscheid tussen ‘pedofilie’ en
‘pseudopedofilie’ en onderzoekt vooral ‘ontuchtplegers’, waaronder er, zoals hij al
schreef en wij nu ook weten, “maar een heel klein percentage echte pedofielen
schuilt.” Weer volgen een groot aantal auteurs en hun geschriften. Dan: Er volgen zeven regels met beroepen, van geestelijken t/m architecten, gevolgd
door regels lang meerdere malen “sommigen …, anderen …”. Hiervan volgt dan een reeks voorbeelden, met de waarschuwing dat de
steekproeven in deze onderzoeken weliswaar betrouwbaar zijn, maar doorgaans
niet aselectief, dus dat men hier gaan algemene bevindingen uit mag concluderen.
Dit geldt ook voor het onderzoek van Frits Bernard, hierboven vermeld. Dr Theo Sandfort
Geboren in 1953 en nu nog in leven. Hij werkte en promoveerde bij de
Universiteit van Utrecht. Zijn proefschrift, “De ervaringswereld van kinderen in
pedofiele relaties” verscheen niet in een handelsuitgave. Wel zijn hierop gebaseerde
boek In 1984 verscheen nog “Om het fijne gevoel; groepsopvoeders over erotiek in de
omgang met kinderen; Anthos, Baarn (waarin hij mijn artikel van 1983 nog citeert).
In 1988 verscheen nog: Het belang van de ervaring; over seksuele contacten in de
vroege jeugdjaren en seksueel gedrag en beleven op latere leeftijd; Universiteit
Utrecht, ook bedoeld als ‘doe nou gewoon empirisch onderzoek naar de realiteit, in
plaats van iets vooraf al moreel te veroordelen.’ Voor zijn proefschrift en zijn boek onderzocht hij 25 jongens tussen de 10 en 16
jaar die een seksuele relatie hadden met een volwassen man. Hij rekruteerde zijn
gesprekspartners uit leden van de twaalf toenmalige Werkgroepen Pedofilie in
Nederland – dus selectief, niet aselectief. Hij wilde aantonen dat er ook goede
relaties bestonden, in plaats van alleen maar misbruik, wat toen al algemeen werd
aangenomen. Dit is hem gelukt. Ik citeer, vertalend: De meeste jongens hebben deze ervaring vooral als positief ervaren. Er werd geen
negatieve invloed ervan vermeld op hun welzijn, noch ook misbruik van overwicht
of macht ervaren. Zij voelden zich subject, persoon, wiens wensen serieus werden
genomen. De jongens spraken er vooral in positieve bewoordingen over. Waar
negatieve woorden vielen, slechts zelden, sloegen die op de reacties van buiten op
het contact. De jongens zeiden zich vrij te hebben gevoeld.
Van de 25 contacten waren 7 ouders op de hoogte van het seksuele aspect, dat zij
goeddeels ook accepteerden. De andere 18 ouders accepteerden de relatie; de
moeders overigens relatief meer dan de vaders. We mogen dus concluderen dat er seksuele contacten tussen kinderen en
volwassenen bestaan, die vooral positief worden ervaren en die geen negatieve
invloed hadden op hun welzijn en hun ontwikkeling. Geen der kinderen
rapporteerde gebruik van macht en overwicht in de relatie, nee, zij voelden zich
vrij. Het gevolg was dramatisch. De halve wereld rolde over hem heen met uitspraken,
kort samen te vatten als ‘Een nep-onderzoek! Natuurlijk (!) hebben deze mannen
de jongens gedwongen om zich positief uit te spreken!’ De jongens werden
eenvoudigweg niet geloofd, de onderzoeker ook niet. ‘Zelfs als het al waar zou zijn,
dan nog deugt het moreel niet’. Oordeelt u zelf: drie van de interviews staan hier: Theo mocht van zijn baas, de Universiteit, zich niet meer bemoeien met dit
onderwerp. Hij verhuisde naar de VS en hield zich daar bezig naar onderzoek van
homoseksualiteit. Typerend voor wat er gebeurde is te zien in een dubbel-interview: Kort samengevat: Worden kinderen altijd getraumatiseerd door pedofielen? Hier zien we precies het kantelpunt, de omslag, waarin, zoals we nog zullen zien,
David Finkelhor een grote rol heeft gespeeld. Lex van Naerssen
Lex is overleden op 17 mei 2016. Hij was psycholoog, behandelaar en emeritus
hoogleraar klinische psychologie in Utrecht. Hij stond bekend om zijn
therapeutische kwaliteiten, ook in het opzetten en vormgeven van
groepstherapieën/counseling voor pedofielen en pedoseksuelen volgens “de
autobiografische methode”. Hierover schreef hij: Hierin brengt hij verslag uit van de behandeling van 36 mannen die zich tot
jongens voelden aangetrokken. Voor deze mensen waren deze gevoelens
verwarrend. Bij een deel van hen lukte het Lex om tot zelfacceptatie te komen. Zijn bekendste boek is: Labyrint zonder muren; Analyse van het seksueel
verlangen; Veen 1989. Samen met Gertjan van Zessen schreef hij in 1990: De schrijvers verzetten zich tegen de alom gebruikelijke methodiek van de
‘daderbehandeling’, gebaseerd op gedragstherapie en het uitdoven van de hier
bedoeld gevoelens, zonder oog te hebben voor de betekenisgeving van de mens
zelf aan deze gevoelens. In plaats daarvan vragen zij de mensen hun persoonlijke
levensverhaal te vertellen, wat die gevoelens voor hen betekend hebben en hoe zij
daar mee omgingen – en hoe dit misschien beter en met minder problemen zou
kunnen. Hierover werd verder gesproken, ook in kleine groepen, waarbij de communicatie
expliciet geleid werd, zodanig dat de mensen elkaar konden gaan helpen en
steunen. Het artikel brengt hiervan verslag uit en meldt dat dit goeddeels ook is
gelukt. Deze methode werd daarna een basis voor de toen nog bestaande
zelfhelpgroepen in Nederland, het meest expliciet door de laatste bestaande groep
JON, later meervoud: de JORis-groepen, beschreven op Sandfort, Brongersma & Van Naerssen … … treden gezamenlijk op in: Intieme en seksuele relaties tussen mannen en jongens worden in het huidige
Westen alleen gezien als afwijkend, immoreel en schadelijk. Dit heeft de blik van
de wetenschap vernauwd. Men kijkt niet meer objectief. Men ziet niet dat deze
relaties ook goed kunnen zijn, wederzijds en liefdevol. Dit willen we in dit
themanummer van verschillende kanten belichten en bespreken. Het verschijnsel is
tenslotte van alle tijden. Hun inleiding is hier te lezen: Voorlopig dus nog wel genoeg te lezen … Dit is dan ook ‘het huiswerk’: klik de links hierboven eens aan, ga aan het lezen –
en dwaal eens rond op de websites waarop die staan, zoals
[ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende >]
|