Pedofilie - Mini-colleges [ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > ] |
Mini-college # 30, april 2022: Modi, patronen, valkuilen …
In het kader van ‘Wat is schematherapie’ spraken we in het vorige college over
schema’s: vaste denkpatronen; het zijn er achttien. Waar deze lastig zijn in het
leven, blijkt dat cognitieve gedragstherapie onvoldoende soelaas biedt. Dit komt
omdat deze therapievorm zich beperkt tot het cognitieve in de mens, het denken.
Een mens echter doet meer dan denken en niet iedereen is bereid of in staat om
kritisch over zijn/haar eigen denken na te denken. De besproken schema’s kunnen
zo vast liggen, als vaste ‘ingeroeste patronen’, dat ze voor cliënt en therapeut
ontoegankelijk zijn.
Daarbij komt dat de cognitieve gedragstherapie naar de problemen kijkt als
symptomen (uiterlijk waarneembare kanten) van stoornissen die aangeleerd zijn en ‘dus’
weer afgeleerd kunnen worden. Dat soort therapie wordt zo vaak genoeg beleefd als
‘een cursus in correct denken’. Bij forensische behandeling na pedoseksuele daden
rapporteren de cliënten vaak dat dit betekent ‘verplicht denken zoals de staf denkt’.
Naast aan denken en zich gedragen doet de mens ook veel aan voelen en
uiteindelijk aan gemotiveerd doen en laten, ofwel aan handelen, wat impliceert dat de
mens gemotiveerd kiest voor wat hij doet en laat en hoe hij dat doet – en er
verantwoordelijkheid voor neemt.
De schemagerichte therapie gaat er van uit dat iedereen schema’s, coping-stijlen en
modi (deze worden hieronder besproken) heeft. Dit betekent, zoals Young e.a.
(2020) zeggen, eerder “normalisering dan psychopathisering” van problemen en
dus mensen. Ook als de problemen lastiger worden, extremer en meer rigide, dient
de cliënt respectvol en empathisch benaderd te worden, en al helemaal niet met
gevoel van schuld te worden opgezadeld (blz VII).
De schematherapie schenkt dus veel aandacht aan het voelen, het kiezen en het
doen en laten. Daarom zijn die 18 schema’s, vaste denkpatronen, ook niet meer
dan een inleiding. De schemagerichte therapie kijkt namelijk niet alleen naar die
denkpatronen, maar ook naar wat men er mee doet en laat: naar modi, patronen of
valkuilen. Het zal hieronder blijken dat hetzelfde gedrag een heel andere betekenis
kan hebben in de ene of de andere modus, en dus ook, indien problematisch, een
andere aanpak nodig hebben.
Er komt nog een verschil bij kijken: die schema’s, vaste denkpatronen, worden
gezien als vaste eigenschappen (‘traits’), terwijl modi, waar we het hier over gaan
hebben, worden gezien als op het moment gekozen handelwijzen, die van moment
tot moment kunnen wisselen (‘states’) en daardoor ter plekke en per moment
waarneembaar en toegankelijk zijn; door hun min of meer fluïde aard zijn ze ook
meer vatbaar voor verandering, dus groei, ontwikkeling als persoon.
Kijk dus niet allen naar het (cognitieve) gedrag, maar naar de modus (het patroon,
de valkuil) waarin het plaats vindt, ofwel: niet alleen naar het gedrag maar naar de
hele mens, niet gezien als mechanisme dat zich gedraagt op grond van factoren,
maar als persoon met een eigen biografie, een eigen en zelf verteld levensverhaal.
“On becoming a person” noemt Rogers zijn boek.
Modi, patronen, valkuilen Modi
“Modi” is het meervoud van “modus”: manier van denken, voelen en doen of
laten, ofwel handelen. Hierin laten zich bepaalde combinaties vaak zien al vaste
patronen, deels constructieve, deels niet constructieve. Die patronen kunnen
hardnekkig zijn, zo van ‘Waarom trap ik toch elke keer weer in diezelfde fout’ –
ofwel: in die valkuil?
Een belangrijke overweging hierbij is dat bepaalde modi in de kindertijd hun nut
hebben gehad, maar dat dezelfde modi in bepaalde omstandigheden in de
volwassenheid weer tevoorschijn kunnen komen – en dan vaak genoeg niet meer
van nut zijn, eerder hinderlijk en niet adequaat zijn, terwijl ze toch hardnekkig vaak
terug kunnen komen, hiertoe opgeroepen door een trigger. Het is dan nuttig om
deze modi te kennen en wanneer nodig te herkennen, ze te beheersen, te matigen
of te helen.
We vergeleken de achttien schema’s ook al met de producten in een supermarkt.
De ervaren kassière zal al snel patronen zien in wat de mensen in hun
winkelkarretje stoppen: ‘de vegetariër/veganist’, ‘de vleesliefhebber’, ‘de man met
de huisdieren’, ‘de vrouw met kleine kinderen’, ‘de bierman’ of ‘de jongeman met
zijn energiedrankjes’. Zo is het ook met de achttien schema’s: hierin zijn ook
patronen in te herkennen.
De modi liggen niet vast, ze variëren van persoon tot persoon en kunnen ook per
moment variëren. Het zijn geen vaste punten, maar dimensies. Zoals ook autisme
niet vastligt maar een plek heeft op een spectrum, zo hebben modi enkele
dimensies (Young e.a. 2020, blz 45): Coping-stijlen
Met excuus voor het lelijke Engelse woord coping; het betekent iets als ‘raad weten
met’, ‘reageren op iets wat er gebeurt’, ‘manier van doen en laten na een
gebeurtenis of bij een probleem’. Het zijn er drie:
1. Overgave,
2. Vermijden,
3. Overcompensatie.
Dit doet denken aan de klassieke reactie van mens en dier op een gevaar:
‘bevriezen’, vluchten of vechten. Hier gaat het om reacties van de veelal nog jonge
mens op nare gevoelens die een actief geworden schema op dreigt te roepen. Voor
het jonge kind kunnen deze stijlen van nut zijn. Later in het leven kan dit ook het
geval zijn, maar doorgaans worden ze daar gezien als onaangepast.
Een schema is doorgaans vrij consistent, als een eigenschap, een manier van
denken annex voelen. Een coping-stijl wordt ter plekke in een situatie gekozen en
kan dan ook snel wisselen, als een manier van doen en laten. Zagen we bij de
schema’s alleen denkpatronen, geen gedrag, bij de coping-stijlen komt er gedrag
om de hoek kijken. Hoewel de cognitieve gedragstherapie ook denken en voelen
als (aangeleerd) gedrag ziet, maken we hier dit onderscheid toch wel.
1. Overgave
Dit is: overgave aan het schema; men legt zich er bij neer, bijvoorbeeld bij de
dominantie van een partner, of kiest zelfs zo iemand als partner. Men legt zich neer
bij dominantie, misbruik, negativisme en pessimisme waardoor men het schema in
stand houdt. Zo ziet men de wereld en zichzelf. Met gaat bijvoorbeeld halfslachtig
of ongedisciplineerd te werk en accepteert het mislukken van de taken en dus de
mens zelf, of men blijft voor zichzelf veeleisend, schuld-voelend of bestraffend. 2. Vermijding
Men vermijdt het schema, richt zijn leven zo in dat het niet geactiveerd wordt. Zo
kan men intieme of zelfs alle sociale relaties vermijden, zo ook uitdagende en
nieuwe taken, verantwoordelijkheid en gevoelens en uitingen daarvan. Ook
conflicten en situaties waarin die kunnen voorkomen mijdt men liever.
Vermijden kan ook de vorm aannemen van veelvuldig gebruik van alcohol of
andere drugs; ook het vermijden van nieuws op tv en in plaats daarvan alleen films
en ‘entertainment’ zien. 3. Overcompensatie
Men verzet zich tegen het schema door te doen alsof het tegenovergestelde het geval
is. Met sluit de ogen voor de vaak negatieve realiteit. In plaats van zich
minderwaardig, vernederd en mislukt te voelen, voelt men zich superieur en
geweldig. Men gaat soms zelfs roekeloos in de aanval, uitdagen, rebelleren, tegen
alle normen in, en anderen overheersen. Men wordt veeleisend voor anderen en
voor zichzelf: perfectionisme. Dit kan ook zijn: overdreven (dus onecht) aangepast.
Dit kan anderen juist afstoten en conflicten doen escaleren, dus ook weer het
schema in stand houden. Temperament
Het temperament beschrijft de emoties, basale gevoelens op de achtergrond. Deze
zijn van invloed op de coping-stijl die je kiest. Temperament kan misschien
aangeboren zijn, of voelt als aangeboren, als geaardheid, en is al vroeg in het leven
ontwikkeld en te zien. Temperament laat zich, zeker later in het leven moeilijk of
niet meer veranderen. Temperament is niet goed of slecht; het is gewoon zoals je
nu eenmaal bent. Ook temperament wordt beschreven als een verzameling punten
op de volgende zeven dimensies Young e.a. 2020, blz. 13 & 92; Tien schemamodi
Modi zijn dus combinaties van schema + coping-stijl + temperament, met
bijbehorend denken, voelen, willen, kiezen en manieren van doen & laten. A - Kindmodi 1. Het kwetsbare kind
De kernschema’s zijn hier het verlaten kind, het misbruikte kind, het
verwaarloosde, vernederde of het afgewezen kind. Het kind is eenzaam, voelt zich
verdrietig en angstig, niet geliefd en geen liefde waard. 2. Het boze kind
Aan de fysieke en emotionele basisbehoeften is niet voldaan. Gevolg: boosheid,
frustratie, ongeduld, rebellie; hetzij in passieve vorm: koppigheid, hetzij in actieve
vorm: onbeheerste agressie, woede, razernij tegen mensen en spullen. 3. Het impulsieve / ongedisciplineerde kind
Het kind uit zijn frustraties en zijn eigen wensen en impulsen op een egoïstische en
ongecontroleerde manier zonder rekening te houden met mogelijk negatieve
consequenties voor zichzelf of voor anderen. Het kind oogt verwend en leeft voor
korte-termijn-genoegens. Vervelende routinetaken geeft het snel op. 4. Het gelukkige / blije kind
De term spreekt voor zich: aan de basisbehoeften is voldaan. Het kind voelt zich
geliefd, verbonden met anderen, beschermd, veilig, tevreden, relatief autonoom en
begrepen. Het kind heeft zelfvertrouwen en is competent; het kan zich aanpassen
en beheersen, kan spontaan zijn. B – Disfunctionele coping modi 1. Het gedwee gehoorzame kind
Het kind schikt zich in de overheersende ouder modus, blijft passief, gedienstig en
onderdanig, vermijdt zo conflicten en afwijzing. Het blijft afhankelijk. 2. De afstandelijke beschermer
Het kind onttrekt zich aan pijnlijke emoties door er afstand van te nemen. Het
ontwijkt emoties en dus contact, wordt apathisch, leeg, verveeld. Als volwassene
kan men hiertoe drugs gaan gebruiken, of vreetbuien hebben. Ook zelfverwonding
komt voor. Men kan zich ook beschermen achter een muur van
boosheid en zelfbeklag. Men kan zich afleiden door overmatig en dwangmatig te
werken, gamen, eten, tv-kijken of dagdromen. 3. Overcompensatie
Het tegendeel van het pijnlijke schema suggereren door zichzelf te overschreeuwen
en anderen te overheersen, te denigreren, zichzelf daarentegen subliem en geweldig
te vinden, zichzelf te verheerlijken en zichzelf egocentrisch boven de normen
verheven te achten. Men kan perfectionistisch voor zichzelf en voor anderen zijn.
Men zoekt aandacht, waardering en erkenning, zo nodig door extravagant gedrag.
Zo nodig valt men aan, manipuleert men de ander om te bereiken wat men wil. C – Disfunctionele ouder modi 1. Bestraffend
De stem van ‘de ingeslikte ouder’ of andere opvoeder blijft klinken: hard, kritisch,
onverzoenlijk, straffend, ook en juist na het uiten van normale behoeften en
gevoelens. Men voelt zich, zo niet strafwaardig, toch wel schuldig. Gevolg:
zelfverachting, onnodige zelfkritiek, mogelijk zelfverwonding, suïcidale gedachten
en zelfdestructief gedrag. 3. Veeleisend
Pas als het kind aan de extreem hoge eisen voldoet, krijgt het liefde en zo meer.
Spontaniteit en het uiten van de eigen behoeften worden niet op prijs gesteld. Later
gaat men zichzelf over-eisen, overvragen overwerken, perfectionistisch worden –
tot het mis gaat. De gezonde volwassene
De gezonde volwassene weet de voorgaande disfunctionele modi te herkennen, te
matigen of te helen, de goede modi te koesteren en zo adequaat te functioneren,
verantwoordelijkheid op zich te nemen in ouderschap en werk, gezond te blijven,
goede relaties aan te gaan en te onderhouden, plezier te hebben en breed
geïnteresseerd te zijn. Meer modi
De bovenstaande tien basismodi zijn ontleend aan het standaardwerk van Young
e.a. (2020). Er zijn meer modi beschreven door dezelfde en door meer auteurs, tot
aan 20 modi toe. Dan zijn de genoemde tien basismodi nader ingedeeld en gesplitst
in subgroepen, bijvoorbeeld het boze kind in het passief-boze, dus koppige kind,
en het actief-boze, dus agressieve kind. Voor vergelijkende overzichten hiervan zie
men
Wat te doen met al die modi?
Zoals gezegd: bewustzijn er van komt van pas bij hulpverlening, opvoeding en
therapie. Hierbij mag men ervan uitgaan dat de schema’s vrij vast liggen in de
persoonlijkheid en dat bepaalde modi tot ver in de volwassenheid in bepaalde
situaties, bijvoorbeeld bij conflicten of tegenslag, nog steeds klaar liggen en zo
maar weer op kunnen duiken. Dan is het goed om te bekijken of die schema’s en die modi in de gegeven situatie
functioneel zijn of disfunctioneel. Bepaalde modi houden namelijk zichzelf in
stand, bedoeld als ze vaak zijn om pijnlijke gevoelens en problemen te mijden en te
ontwijken. Dit laatste lukt dan wel eens op korte termijn, op de langere termijn
kunnen ze juist nog ergere problemen en gevoelens genereren. Je kunt ze gaan
beheersen, waar nodig matigen en zo nodig helen.
Hoe help je hier mensen mee? Hoe gaat zo’n therapeut te werk? Daar gaan we in
het volgende college eens naar kijken. Een complicatie
We spraken hier over de kind-modi: manieren van doen en laten enz. die in de
kindertijd nuttig waren, maar later disfunctioneel worden.
Hieraan zien we dat diagnostiek, en dus hulpverlening, nog niet zo eenvoudig is.
Hetzelfde zichtbare gedrag kan dus heel wat sterk uiteenlopende betekenissen
hebben naar gelang de modus waarin dit plaats vindt. Zo’n modus kan in de ene
situatie terecht, constructief en adequaat zijn (boos zijn bijvoorbeeld), in een
andere situatie onterecht, (zelf-)destructief en niet adequaat.
Het onderscheid tussen beide vormen is dat de tweede vorm disproportioneel is
gezien de situatie. Als men ‘ontploft’ naar aanleiding van een kleinigheid, is er meer
aan de hand en laat zich een disfunctionele modus vermoeden. Kennis nemen van
het gedrag is dus niet voldoende.
Om een ander voorbeeld te geven: het gedrag van iemand met ADHD (druk doen)
komt vrijwel geheel overeen met iemand in de manische fase van een bipolaire
problematiek (manisch-depressief zijn). De bron van dit gedrag en dus de manier
van helpen van die persoon zullen dus verschillen.
Zo stuiten we hier weer eens op de zwakte van de DSM: deze beschrijft alleen het
gedrag, maar daarmee nog niet de persoon en diens probleem. Een persoon is meer
dan zijn of haar gedrag. Dit pleit dan ook weer tegen de (cognitieve)
gedragstherapie als enige methode van hulpverlening.
Laat dus de persoon centraal staan, niet het gedrag; wees, om met Rogers te
spreken, client centered, gericht op de persoon, niet (alleen) op diens symptomen of
ander gedrag. Noem uzelf dan ook geen gedragsdeskundige, verzin een andere term als psycholoog, psychiater of orthopedagoog u niet bevalt. Huiswerk
Dit ligt voor de hand: ga eens na welke modi zich bij jezelf wel eens (kunnen)
opdringen en hoe constructief en adequaat deze zijn. Hiertoe zijn vragenlijsten
opgesteld. Vragenlijsten
< https://www.schematherapie.nl/professionals/vragenlijsten >:
Voor het gemak heb ik de Engelse termen hierin naast de NL termen gezet in
Bijlage 3.
Let hierbij scherp op, vooral bij ontkenningen en vaak zelfs dubbele ontkenningen,
altijd verraderlijk in vragenlijsten en dus beter te vermijden.
Zo ben je bij een item als “Ik ben niet vaak boos” geneigd te antwoorden: ‘Nee,
inderdaad, ik ben niet vaak boos’, terwijl het gevraagde en te scoren antwoord is:
‘Ja, dit klopt’. Bronnen
Jeffrey E. Young, Janet s. Klosko & Majorie E. Weishaar
[ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > ]
|