Pedofilie - Mini-colleges [ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > ] |
Mini-college # 12, december 2018: Wetenschap en moraal - De tegenargumenten beantwoord
In dit college kijken we naar de argumenten die zijn ingebracht tegen de metaanalysis van Rind c.s. (1998). Voor een eerlijk wetenschappelijk debat dient men de argumenten te stellen in de vorm van een vraag, niet in de vorm van een stelling. De meeste opponenten spraken in stellingen, veelal met een sterke emotionele lading en heel wat retoriek. In dit artikel vertaal ik deze tegenwerpingen in vragen, anno 2002, en voorzie ik deze van een antwoord. Daarna geef ik een latere nabeschouwing anno 2018. Deel 1 van dit college is een ingekorte versie van Deel 2 in een ingekorte, maar ook iets uitgebreide versie van Deel 1: De vragen anno 2002 1. Methodologische vragen
Vraag 1: Kan een onderzoek geldig zijn als er geen hypothese aan ten
grondslag ligt?
Dr Paul Fink, oud-voorzitter van de American Pschychiatric Association, zei over de
meta-analyse: Antwoord 1: Een onderzoek kan geldig zijn zonder hypothese. Onderzoek dat een hypothese test, is één soort onderzoek; er zijn ook andere soorten. Een onderzoek kan ook starten met een vraag, zoals bijvoorbeeld: "Richt seksueel misbruik van kinderen schade aan en zo ja, wat leren de verzamelde gegevens ons tot dusver?" Er is ook iets als exploratief of verkennend onderzoek en er is ook handelingsonderzoek, dat zoekt naar praktische manieren van handelen. Ook is er meta-analyse. Je kunt alleen een meta-analyse verrichten als er voldoende onderzoek is gedaan naar de zaak in kwestie. Meta-analyse combineert resultaten van onderzoeken en onderzoekt wat ze tezamen te zeggen hebben. Meta-analyse kent minder methodologische storingen (biases) omdat het onafhankelijk is van de uitgangspunten en de verhoopte resultaten van de oorspronkelijke onderzoekers. Een meta-analyse observeert terdege de objectieve werkelijkheid omdat men zich uitsluitend baseert op onderzoek dat dat ook doet. De statistische technieken werken onafhankelijk van de onderzoeker en het onderwerp van studie, waardoor de kans op methodologische fouten gering is. Vraag 2: Kan een geldig onderzoek uitgaan van zelfrapportage? Tegenstanders hebben opgeworpen dat de meta-analyse niet steunt op feiten, maar vanwege het gebruik van zelfrapportage alleen op wat de studenten hebben gezegd - niet op wat er echt is gebeurd. Antwoord 2: Alle oorspronkelijke onderzoeken maakten gebruik van zelfrapportage. Zelfrapportage is veelvuldig gebruikt en overal geaccepteerd in de sociale wetenschappen. Deze methode is gebruikt in alle onderzoeken die de meta-analyse onderzocht. Geen van de opponenten heeft ooit enig bezwaar uitgesproken tegen zelfrapportage, zolang deze maar spraken van een hoop problemen en schade als gevolg van de ervaring van seksueel kindermisbruik. Zij spraken niet over de rapporten die positieve ervaringen vermeldden. In de meta-analyse echter zijn alle rapporten opgenomen, dus ook die positieve. Omdat de opponenten niet zo gesteld zijn op die positieve rapporten, maken ze nu ineens bezwaar tegen zelfrapportage als methode. Dezelfde opponenten die altijd geloofden in de negatieve zelfrapportages, negeren nu de stem van de studenten die neutrale of positieve gevolgen meldden. Vraag 3: Is een steekproef van studenten representatief voor de bevolking als geheel? De auteurs pretenderen te spreken over de bevolking in het algemeen, maar zij hebben alleen zelfrapportages van studenten onderzocht - slechts een deel van de bevolking dus. Antwoord 3: Onderzoek heeft uitgewezen dat studenten-steekproeven representatief zijn. De opponenten hebben altijd geloofd dat de conclusies van onderzoeken met steekproeven uit kliniek of gevangenis representatief waren voor de bevolking als geheel, zolang namelijk de conclusies maar spraken van veel schade aangericht door SMK (Seksueel Misbruik van Kinderen). Het is toch duidelijk dat die steekproeven niet representatief kunnen zijn voor de bevolking als geheel. De bevindingen van de studenten-steekproef in de meta-analyse kwamen overeen met die vanuit een steekproef uit de gehele bevolking (Rind & Tromovitch 1997). Je kunt dus op empirische gronden beweren dat studenten-steekproeven representatief zijn. Vraag 4: Waren de studenten niet te jong om de negatieve gevolgen te merken? Studenten, zo zeiden de opponenten, zijn te jong om de negatieve gevolgen ten volle te ondervinden. Hun jeugd geeft hun er weerstand tegen; zij zullen de negatieve gevolgen later wel gaan ondervinden als ze getrouwd zijn. Antwoord 4: Onderzoeksgegevens tonen aan dat dit niet waar is. Opponenten die dit argument gebruiken hebben de meta-analyse kennelijk niet gelezen. De auteurs zeggen op blz. 27 van de meta-analyse: Vraag 5: Is SMK niet zo breed gedefinieerd dat er een oververtegenwoordiging van de mildere vormen in zit, bijvoorbeeld van vormen zonder lijfelijk contact? Zo schreef de FRC (Family Research Counsel) bijvoorbeeld: Antwoord 5: Niet de auteurs gebruikten een zo brede definitie, dat deden de oorspronkelijke onderzoekers. Rind c.s. hebben geen gegevens toegevoegd; zij stellen helder dat zij elk Engelstalig onderzoek hebben gebruikt dat maar bekend was. Als je alles opneemt, kun je er per definitie niets meer van het een of het ander aan toevoegen. Men mag hier wel opwerpen dat de gebruikelijke definities zo breed zijn dat ze geen onderscheid meer maken tussen graden van misbruik. Het Rind team had geen andere keus dan het opnemen van alle
onderzoeksrapporten in de meta-analyse, hoezeer de definities van SMK ook
verschilden. Zo niet, dan waren ze beschuldigd van selectiviteit. Nu worden ze
beschuldigd van oververtegenwoordiging. Laten we eens kijken naar pagina 30 en tabel 1 van de meta-analyse. We kijken dan eens naar de verschillen tussen de onderzoeken die alleen contact-seks onderzochten en de onderzoeken die ook contactloze ervaringen opnamen. Merk op dat deze categorieën elkaar overlappen. Vraag 6: Overheersten niet enkele oudere onderzoeken met milde resultaten de gehele meta-analyse? De FRC zei in een persbericht van 20 mei 1999 wat Laura Schlessinger ook al had gezegd, zich baserend op een brief van Dr Fink: Antwoord 6: Het onderzoek van Landis, waar hier op gedoeld wordt, is niet gebruikt in de primaire analyse. De 1.496 gevallen uit het onderzoek van Landis vormen 4% van het totaal van 35.703 gevallen, dus geen 60%. Alleen in tabel 8, de zelf-gerapporteerde gevolgen op pagina 37, vormen de 746 gevallen van Landis 62% van het totaal van 1191. In tabel 7 vormen Landis' 676 gevallen 33% van het geheel van 2017. Wie dan beweert dat de gevallen van Landis 60% uitmaken van de gehele meta-analyse, maakt een pars pro toto fout: hij rekent een deel als het geheel. Vraag 7: Is het gebruiken van zoveel niet gepubliceerd onderzoek geen methodologische fout? Zo zegt de FRC: "23 van de 'bruikbare onderzoeken' zijn nooit gepubliceerd." Antwoord 7: Nee, een niet gepubliceerd onderzoek is niet slecht omdat het niet is gepubliceerd. Ruim de meerderheid van de niet gepubliceerde onderzoeksverslagen waren proefschriften. Het opnemen daarvan in een meta-analyse is een standaard procedure in de onderzoekspraktijk. Twee andere waren doctoraalscripties. Vraag 8: Moet de meta-analyse niet nagezien worden door deskundigen in de statistiek? De meeste van de opponenten zeiden dat de meta-analyse fouten bevatte, vol methodologische missers (biases) zat of gewoon regelrecht de prullenmand in kon. Antwoord 8: Nee, want dit is al gebeurd. Dr Ray Fowler, voorman van de APA (American Psychological Association) schreef op 25 mei 1999: 2. Het centrale begrip 'instemming' ('consent')
Vraag 9: Is het hele onderzoek niet fout omdat het gebaseerd is op een verkeerd uitgangspunt, namelijk het bestaan de mogelijkheid tot instemming (van de jeugdige)? Antwoord 9a: Nee, het centrale begrip is 'schade' en de centrale vraag is: 'in welke mate?' De opvatting dat kinderen in kunnen stemmen met seks met volwassenen, is geen
uitgangspunt van dit onderzoek. Het bestaan ervan is resultaat van dit onderzoek. Als de onderzochte onderzoeken zelf een onderscheid maakten tussen gewenste en ongewenste seksuele ervaringen, dan maakt een meta-analyse hetzelfde onderscheid. Verschillende onderzoeken deden dit, dus deed de meta-analyse het. Menig auteur heeft, vóór het Rind-onderzoek geaccepteerd dat de respondenten vertelden dat in een zeker percentage van de gevallen de ervaringen gewenst waren. Een wetenschapper dient dit als feit te aanvaarden. Het feit is dan: 'de respondenten vertelden mij dat ...' Dus: 'instemming' is niet een uitgangspunt noch een centraal begrip, maar een van de factoren die invloed konden hebben op de beleving van de respondenten van de SMK gebeurtenis. De meta-analyse laat wel zien dat die zelfbeleving van instemming in de realiteit een enorm verschil uitmaakt voor kinderen. Dit is een heldere stellingname: wat de kinderen zeggen en beleven is niet van belang omdat de FRC het beter weet. Als de kinderen zeggen dat zij schade hebben ondervonden, dan moeten zij geloofd worden. NAMBLA heeft dit als feit te accepteren. Als zij zeggen van niet, moeten ze ook geloofd worden. FRC heeft dit als feit te accepteren. Antwoord 9b: 'Instemming' is een in wetenschappelijk opzicht geldig en bruikbaar begrip. In de woorden van de auteurs in hun stuk van 6 november 1999: Antwoord 9c: De mogelijkheid tot instemming van jongeren is algemeen
aanvaard. In hun stuk van 6 november 1999 schrijven de auteurs op pagina 14: 3. Het debat over de conclusies
Vraag 10: Hoe komen de auteurs tot zulke andere conclusies dan hun collega's? Meerdere opponenten hebben gezegd dat de conclusies van Rind c.s. te zeer verschillen van die van de overige vakliteratuur om geloofwaardig te zijn. 'One-Voice/ACAA', een vereniging van volwassen die seksueel misbruik meemaakten en overleefden, schreef: Antwoord 10: Er waren geen collega's De gegevens van de studentenpopulatie zijn nooit eerder onderzocht. Daarom is het niet correct om te concluderen - hetgeen een deel van de critici impliciet stelt - dat Rind c.s. tot andere conclusies komen dan andere onderzoekers; er heeft simpelweg nooit enige onderzoeker ooit gedaan wat Rind c.s. hebben gedaan. Tot nu toe is er niet systematisch gepoogd de verschillende onderzoeken in de studentenpopulatie op een zinvolle manier met elkaar te vergelijken. Daarom kun je niet beweren dat Rind c.s. collega's hebben die tot andere conclusies komen. Zij hebben feitelijk geen collega's (peers), zij zijn pioniers. Vraag 11: Is het wel correct om een misdrijf te beschrijven in neutrale bewoordingen? De auteurs stellen voor dat onderzoekers meer neutrale bewoordingen gebruiken voor 'seksueel misbruik van kinderen; omdat 'misbruik' schade impliceert en er niet altijd schade is. Door neutrale termen te gebruiken, krijgt de werkelijke schade de aandacht die het verdient. De opponenten daarentegen brengen naar voren dat het gebruiken van neutrale termen immorele daden aanmoedigt. Antwoord 11: Het gebruiken van neutrale termen is correct bij het verrichten van onderzoek. In hun stuk van 12 mei 1999 zeggen de auteurs: Vraag 12: Zijn de conclusies geen slecht nieuws? Opponenten suggereren dat, als NAMBLA uitroept "Goed nieuws!", het eigenlijk slecht nieuws is omdat pedofielen zich vrij zouden kunnen gaan voelen om 'onze kinderen aan te gaan randen'. Antwoord 12: Als er minder schade is dan werd verondersteld, dan is het goed nieuws. De conclusie dat er minder schade is dan altijd is verondersteld en dat kinderen meer vermogen tot herstel in zich hebben dan was gedacht, is een bericht dat hoop geeft. Het Rind-c.s. onderzoek is niet meer dan een zoveelste bevestiging dat kinderen wel ergens tegen bestand zijn. Veel onderzoek toont aan dat veel kinderen in staat zijn om akelige ervaringen in hun kindertijd te verdragen en gewoon gezonde levens kunnen leiden zonder blijvende schade. De mensen aanvaarden zo'n conclusie zolang het gaat om de dood van ouders, broertjes of zusjes, verkeersongelukken of brand, oorlogen of natuurrampen. Dezelfde mensen lijken hetzelfde resultaat in dit geval niet te willen aanvaarden. Als er schade is - en er is schade in sommige gevallen - dan is het beter om te weten wat nu echt schadelijk is. Dit zijn de gevallen waarin het kind lijdt aan slechte gezinsomstandigheden; deze hebben veel meer invloed dan seksuele ervaringen. Nu, dit is slecht nieuws voor organisaties die de 'gezinswaarden en normen' willen behouden en beschermen. De auteurs schrijven in hun stuk van 12 mei 1999: Overigens mag naar mijn mening die uitroep "Goed nieuws!" van NAMBLA niet gezien worden als het groene licht voor seks met kinderen; er is minder schade dan er gedacht was, maar intussen is er in bepaalde gevallen nog steeds wel schade. 4. Over de auteurs Vraag 13: Zijn de auteurs niet misleid door een verborgen agenda om pedofilie mogelijk te maken? Sinds Laura Schlessinger dit gezegd heeft, hebben veel opponenten haar gevolgd in haar aanval op de auteurs zelf. De brengers van de boodschap, het 'slechte nieuws', vreesden voor hun hun naam, hun baan en hun leven. De auteurs zouden de hele wereld zijn rondgereisd om pedofilie te promoten en zouden contact hebben gehad met Nederlandse voorstanders van pedofilie. Antwoord 13: De auteurs hebben het woord 'pedofilie' in het geheel niet gebruikt; zij onderzochten onderzoek dat door anderen gedaan is naar de gevolgen van SMK. De auteurs zeggen in hun stuk van 12 mei 1999: Als de conclusies u niet aanstaan, valt u dan niet de schrijvers aan. Gij zult geen 'citaten' geven die nergens in het stuk te vinden zijn. Wil men ethisch en moreel correct zijn, men volge het gebod "Gij zult geen valse getuigenis tegen uw naaste afleggen" Professionele eerlijkheid is niet alleen een recht van het Rind-c.s. team, maar een morele plicht voor alle beroepsbeoefenaars. 5. Wetenschap en moraal
Vraag 14: Wat zou de rol moeten zijn van de wetenschap, de politiek en de media in morele kwesties? Op 12 juli 1999 veroordeelde het Congres van de VS de meta-analyse in een stemming van 355 voor en nul tegen. Om precies te zijn: het Wat gebeurt hier nu? Politici veroordelen en keuren af wat in een wetenschappelijk onderzoek geconcludeerd is, en wel op morele gronden - na een campagne van rechter vleugel in de media. Als iedereen zich nu eens moreel correct zou gedragen, wat zou dan ieders rol zijn en welke grenzen zijn er voor ieder in acht te nemen? Antwoord 14: Wetenschap zou Deze discussie, die over morele kwesties, is een ander soort discussie; deze verschilt van de discussie over de feiten in elk aspect van de discours. Het is een ander soort discours, zoals Habermas heeft aangetoond. Het Congres van de VS heeft beide typen discoursen met elkaar verwisseld. Als politici met al hun macht - en naar vermoed wordt zonder het onderzoek gelezen en begrepen te hebben - besluiten de feiten, gevonden in nauwgezet wetenschappelijk onderzoek, te veroordelen en af te keuren, dan is dit het einde van de wetenschap, maar ook het einde van een correcte discussie over moraal. Iedereen heeft de conclusies van zorgvuldig wetenschappelijk onderzoek te aanvaarden, tot nieuw onderzoek tot andere conclusies komt. De FRC daarentegen schreef: Dit is de kern van althans enigszins te respecteren kritiek op het Rind-c.s. team. Het valt althans de personen niet aan. Wat het echter wel aanvalt, is de grond onder de wetenschap zelf. Bedenk maar wat dit betekent: de sociale wetenschappers zouden teruggestuurd moeten worden naar hun studeerkamer, totdat de feiten die zij vinden overeenstemmen met de populaire vooroordelen. Eens, heel lang geleden, was er een man, genaamd Galilei. Deze ontdekte wat
feiten over de aarde en de zon. De Paus weigerde deze feiten te aanvaarden. Met al
zijn macht - die van de Inquisitie en de brandstapel - veroordeelde hij deze
wetenschapper. Pas eeuwen later, vele jaren na diens dood, heeft de Kerk de feiten
aanvaard en Galilei de eer gegeven die hem toekwam. Deel 2: Adders onder het gras – een latere nabeschouwing Adder 1: de dark numbers
Bij onderzoek naar seksuele ervaringen van mensen, en zeker die in de kindertijd, is er altijd het probleem van de zogeheten dark numbers: de gevallen waarin mensen de informatie niet prijs geven. We mogen aannemen dat dit zowel bij de gewenste als bij de ongewenste contacten het geval is. Al die percentages suggereren dus precisie, maar veel weten we ook niet en kunnen we ook niet weten. Inmiddels zijn we bijna twintig jaar verder. Nu lijkt het er op dat er nogal wat dark numbers in de ongewenste sector naar boven zijn gekomen. In de UK meldde één man dat hij zich als kind seksueel misbruikt voelde in zijn voetbalclub, waarna er ... vijfhonderd van zulke meldingen boven tafel kwamen. In Nederland gebeurt nu net zoiets; in de RK Kerk is het al eerder gebeurd. Bovendien is er intussen veel klinische ervaring opgebouwd vanuit de therapie voor mannen die zich in hun jeugd misbruikt hebben gevoeld. Er kunnen dus meer gevallen van ongewenste contacten en latere schade zijn dan in 1998 bekend was. Ditzelfde geldt voor de andere dark numbers, die van de gewenste gevallen zonder schade. Adder 2: schade kan twee gezichten hebben
In de hier besproken onderzoeken is dit onderscheid niet terug te vinden. In de klinische praktijk komt het wel naar voren. Wat daar blijkt - en ook uit de literatuur - is dat met name de geheimhouding voor kinderen erg belastend is en dat dit tot ver in de volwassenheid zo kan blijven. Mij zijn verhalen verteld die vele decennia zelfs geheim zijn gehouden. Is dit primaire schade? Secundaire schade, vanwege de verwachte problemen bij bekendwording? Het heeft van allebei iets, maar dat geheimhouding zeer belastend en dus schadelijk is, zoveel is wel zeker. Primair en/of secundair, schade blijft toch schade. Adder 3: tijdelijke schade
Rind cs zijn vooral gericht op het zoeken naar blijvende schade. Deze blijkt dan mee te vallen. In het onderzoek van Baker & Duncan van 1985 vinden we echter ook "Destijds schade maar zonder blijvend effect". Deze categorie vinden we niet terug in de meta-analyse. Toch mogen we "tijdelijke schade" ook "schade" blijven noemen; schade is schade. Adder 4: de beleving achteraf
We hebben het hier over mogelijke negatieve beleving achteraf en over mogelijke schade achteraf. Dit is iets dat niemand tevoren kan weten. Dit is de vierde adder onder het gras. Niemand kan weten hoe iets direct na de ervaring, en al helemaal niet tien of meer jaar later beleefd wordt. In die tien jaar zijn er allerlei invloeden werkzaam geweest die het mogelijk vage gevoel van 'klopt dit wel?' kunnen hebben versteend tot 'dit was fout'. Adder 5: gewenst en ongewenst
Vrijwel alle onderzoeken over deze materie maken geen of vrijwel geen onderscheid tussen gewenste en ongewenste seksuele contacten in de kindertijd; beide typen contacten, toch cruciaal verschillend, worden op één hoop gegooid. Zelfs Rind c.s. blijven spreken van "Seksueel misbruik van kinderen" (SMK dan wel Child Sexual Abuse, CSA zonder aanvankelijk het cruciale onderscheid te maken tussen gewenst en ongewenst, schadelijk en niet schadelijk; dit doen ze pas in hun conclusies. We weten dan eigenlijk nog maar weinig. Ook binnen deze begrippen wordt niet tot nauwelijks onderscheid gemaakt tussen enerzijds licht erotisch getint knuffelen en geslachtsgemeenschap – en alle vormen van contact daar tussenin. Weer weten we te weinig. Het probleem ontstaat dan dat de literatuur en de media doorgaans uitgaan van de zwaarste vormen, slechts deze vermelden - en vervolgens de lichtere vormen als even schadelijk dan wel schandelijk noemen. Er verschijnen dan protocollen die de verzorgers, leerkrachten en opvoeders alle vormen van lichamelijk contact verbieden, tot op het absurde af, zoals een pleister plakken of insmeren tegen zonnebrand of zelfs troosten. Juist dit verbod lijkt mij nu juist schadelijk. Adder 6: ambivalentie
Rind c.s. onderscheiden drie categorieën van de beleving achteraf: positief, neutraal, negatief. Hierbij mis ik: ambivalent: enerzijds positief, anderzijds negatief. Adder 7: de maatschappelijke omslag
In college 09 is ‘de omslag’ beschreven die rond 1980 heeft plaatsgevonden. Een deel van de in de meta-analyse onderzochte onderzoeksverslagen vond plaats voor die omslag, een ander deel ervan erna. Inmiddels heeft ‘de omslag’ het pleit gewonnen: ‘seksueel contact in de kindertijd is altijd schadelijk’. Beschouwing Keren we nog even terug naar de oorspronkelijke vraagstelling van Rind cs:
Deze was: het onderzoeken van het mogelijke waarheidsgehalte van vier algemeen
aangehangen overtuigingen inzake de gevolgen van seksuele ervaringen in de
kindertijd, namelijk: We kunnen nu weten: We kunnen er aan toevoegen: Hoe dan ook, is de stelling van seksuele ervaringen in de kindertijd altijd schadelijk zijn, dus altijd allemaal misbruik zijn, niet meer houdbaar, dus dat een neutrale term, seksuele ervaringen (Childhood Sexual Experience, CSE) beter is dan Child Sexual Abuse, CSA alias SMK. De werkelijkheid is complex; de waarheid is niet geheel kenbaar. Vanwege de dark numbers weten we dus eigenlijk wel iets, maar lang niet alles. Wat we wel weten is dat contacten ongewenst kunnen zijn en dat ze later schadelijk kunnen blijken te zijn - en dat vooral geheimhouding een te zware last is. Deze gevallen zijn er, al weten we niet precies hoe veel. Ook weten we dat contacten ook gewenst kunnen zijn, dat ze positief of neutraal dan wel ambivalent beleefd kunnen worden en dat er geen schade wordt geconstateerd. Deze gevallen zijn er ook, al weten we, ook hier door de dark numbers niet precies hoe veel. Er zal een grijs gebied van vele tinten tussenin liggen en we weten ook dat we niet tevoren kunnen weten hoe het afloopt. Ook beseffen we dat, als je hier mensen achteraf naar vraagt, met maatschappelijk klimaat in deze van invloed zal zijn. Denk maar aan ‘de omslag’ rond 1980, in college 09. Waar iedereen van overtuigd is, dat zie je terug in de antwoorden van de ondervraagden, dus in de onderzoeksgegevens, dus in de conclusies. De getallen die we nu hebben, bieden ons te weinig zekerheid. De wetenschappelijke regel is dan: ga terug naar de nul-hypothese. Bij complexe verschijnselen met veel factoren en variabelen is deze: de normaal-verdeling. Dit is een boogje met links een 25 % laag, rechts een 25 % hoog en in het midden een 50 % rond het gemiddelde. Deze verdeling zou hier zo uit kunnen zien: 25 % negatieve beleving, 25 % positieve beleving, met in het midden 25 % neutraal en 25 % ambivalent, met de notitie van het genoemde verschil tussen jongens en meisjes. Dit geeft geen enkele zekerheid in individuele gevallen: als de knikker vier kanten op kan rollen, is zelfs een kansberekening nietszeggend. We kunnen het tevoren eenvoudigweg niet weten, al weten we wel dat factoren als geweld en dwang een negatieve beleving en de kans op schade vergroten, terwijl vrijwillige instemming een positieve beleving en de kans op schade verkleinen. Ook kunnen we wel bedenken dat de aard van de ervaring wel invloed moet hebben: een innige knuffel tegenover een gedwongen penetratie. Laten we dus niet ‘alles op één hoop gooien’ en steeds per geval nauwkeurig kijken en navragen. Laten we ook voorzichtig zijn en de kans op, dus het risico van schade niet nemen. Hiermee komen we van het gebied van de feiten in het gebied, de discours van de ethiek, ook een wetenschap tenslotte, maar met andere regels en criteria. Hierna gaan we daar op in, aan de hand van Agustín Malón, die hierover veel geschreven heeft; daarna kijken we voor de theorie-vorming naar Michael C. Seto, die zijn beroemde boek uit 2008 in 2018 herzien heeft uitgegeven. We weten nog iets wel en dat is dat kinderen relaties, intimiteit en contact nodig hebben, ook lijfelijk contact, liefdevol contact. Deze contacten hoeven helemaal niet seksueel van aard te zijn, niet zo bedoeld en niet zo beleefd, hooguit lichtjes erotisch of gewoon aangenaam en heilzaam voor beiden - zoals Tommy zingt in de gelijknamige rock opera van The Who: “See me, feel me, touch me, heal me”.
[ < Vorige ] [ Start ]  [ Omhoog ] [ Volgende > ]
|