Pedofilie - Mini-colleges
 

[ < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]

Mini-college # 21, juli 2021: Hechting

Noodzaak

Hechting aan de beide ouders is voor een kind noodzakelijk om zich als individu te ontwikkelen. John Bolwby (1909 – 1990) is de stamvader van deze belangrijke theorie die hij formuleerde in 1969. Hij ontdekte dat kinderen in de toenmalige tehuizen zich moeizaam of slecht ontwikkelden omdat ze alleen op onpersoonlijke wijze verpleegd werden; de kinderen misten hechting aan een persoon.

Hechting is een proces tussen kind en ouders. De hechting wordt opgebouwd vanaf de geboorte, wordt geleefd in de kindertijd, … waarna er gaandeweg onthechting plaats dient te vinden. Dit laatste begint in de puberteit en dient in de volwassenheid voltooid te worden.

We bespreken dit onderwerp hier omdat het op zich al van belang is, maar omdat er samenhang vermoed wordt tussen het hechtingsproces en het ontstaan van pedofiele gevoelens en/of pedoseksuele daden. Ook is bekend dat bij kinderen met autisme het hechtingsproces voor de ouders moeilijker is. Niet voor niets wordt er standaard bij behandeling dienaangaande gevraagd hoe het hechtingsproces is verlopen.

Empirisch bewijsbaar is dit verband moeilijk: je kunt moeilijk bij een groep kinderen de hechting mis laten lopen en bij een controlegroep deze goed laten verlopen. Zoiets heb je als onderzoeker ook niet in de hand; je moet het hebben van levensbeschrijvingen en theorievorming.

Het hechtingsproces

Hechting is geen eigenschap van een persoon, maar een dynamisch proces tussen personen: kind en ouders. Dynamisch: zowel ouders als kind hebben er invloed op, en dynamisch in de zin van veranderend in de loop der tijd.

De twee hoofdtypen zijn
(1) veilige hechting contra
(2) onveilige hechting. Bij de laatste kunnen we

  • (2a) angstige hechting zien; het kind is bang voor verlating en het klampt zich maximaal vast, en/of de moeder kan haar kind niet missen en dan klampt de moeder het kind maximaal vast. Onveilig is ook
  • (2b) de vermijdende hechting; moeder en/of vader, en/of het kind zijn schuw, zij schuwen en vermijden nabijheid en intimiteit, of houden dit minimaal.
Ook kan er (3) het ontbreken van hechting voorkomen.

We kijken nu naar het proces van hechting. Hierbij maak ik gebruik van mijn eigen tekst over de literatuur over het Oedipale proces, met name Britton en Feldman – zie de lijst met bronnen.

Het begin is een dyade (een een-op-eenverhouding zonder derde) met de moeder. Die basis heeft het kind nodig om de volgende ontdekking aan te kunnen: eerst dat er ook nog een derde is en vervolgens dat deze derde ook nog een relatie met de moeder heeft, zelfs haar partner is: dat er een driehoek is en geen dyade
De volgorde is dan deze: eerst is er de dyade met de moeder. Dan wordt de vader ontdekt als partner van de moeder. Dit wordt in eerste instantie nog niet erkend of geaccepteerd. Eerst gaat het kind, jongen zowel als meisje, zich verhouden tot de vader. De dyade verandert in een V-vorm.
   
Maar dan moet de bovenste lijn in de driehoek nog erkend en geaccepteerd worden, zonder dat de andere lijnen daardoor verbreken. Pas dan is er een driehoek. Dit proces heet de triangulatie: de driehoeksvorming. Dit gebeurt in het zogeheten Oedipale proces rond het zesde levensjaar.
Dat er ook nog een vader is en dat moeder daar iets mee heeft, dit is wel even schrikken voor het kind. Die dyade blijkt een illusie te zijn, de desillusie is dat er in feite een driehoek is, zoals ook Oedipus moest ontdekken: de Oedipale driehoek.

Het valt niet mee, maar elk kind moet dit ontdekken en accepteren. Dit is cruciaal voor de ontwikkeling. Als de driehoek geaccepteerd is als feit, heeft het kind vier cruciale ontdekkingen gedaan die het noodzakelijke gereedschap zijn voor de verdere ontwikkeling.

 

Er is een gemeenschappelijke ruimte ontstaan, een driehoekige relationele ruimte voor een gemeenschappelijke ervaringswereld. Dit is een basis voor vertrouwen in de mens en in de wereld, dus in zichzelf.

Het kind leert zo te observeren, de werkelijkheid te zien en hierbij observatie (objectieve werkelijkheid) en ervaring (subjectieve werkelijkheid) te onderscheiden maar niet te splitsen; het leert beide gebieden te integreren.

De jongen leert dat hij een jongen is, dus man gaat worden en dit wil hij wel. Hij wil net zo’n sterke stoere ridder worden als zijn vader is, zodat hij later vast ook wel zo’n lieve vrouw kan vinden om zich aan te hechten.

       
Met name Feldman beschrijft dan dat het hierbij ook wel eens mis kan gaan.

Het kind verhoudt zich tot beide ouders, maar deze conflicteren, hetzij in het echt, hetzij in fantasie. Het kind ontwikkelt strijdige ik-figuren en strijdige denkpatronen die zich niet laten integreren.

Een der ouders gaat een coalitie aan met het kind tegen de andere ouder. Dit ziet men veel in gescheiden gezinnen. "Pappa deugt niet", zegt mamma bijvoorbeeld.

Het kind komt dan niet los uit de dyade met de moeder, het blijft hopen op een relatie met de vader die innerlijk geïdealiseerd wordt. Het Oedipus complex wordt niet opgelost.

Of: er is te weinig contact en relatie met de ouders. Een dyade met de moeder ontbreekt. Er is geen basis voor een Oedipale driehoek, laat staan voor een oplossing hiervan. Het kind voelt zich alleen en het leert niet relaties aan te gaan.

Het staat alleen op de wereld. Hopelijk vindt het een Vitalis, een volwassene die wel contact legt en zo de vitaliteit van het kind weet te redden.

De moeder-zoon symbiose

Deze wordt met name beschreven in het proefschrift van Lehnecke. Er is een sterke moeder-zoon symbiose. De moeder is dominant en grillig, terwijl de vader afwezig of passief is. Dit is een beruchte combinatie die Lehnecke vaak aantreft bij de door haar onderzochte personen: zedendelinquenten.

Het probleem zit ‘m hier bij de moeder die zich vastklampt aan haar kind, waardoor het kind weinig andere keus heeft dan zich vast te klampen aan de moeder. De moeder kan het kind nodig hebben voor haar eigen zelfbeeld, zelfvertrouwen of zelftrots, of vanwege haar eenzaamheid. De moeder is dominant maar niet stabiel, eerder grillig. Het kind voelt zich hier onveilig bij en er is geen actieve vader om hem tegen de dominantie en grillen van de moeder te beschermen. Het kind leert vooral één ding: feilloos de stemming van de moeder aan te voelen en zich hierin te schikken.

De dyade blijft in stand en zelfs overheersend. De driehoeksvorming komt niet tot stand. Dit bemoeilijkt of belemmert het individuatieproces, hier de vorming van het ego van het kind, het besef en de ervaring zelf iemand te zijn en zijn ego te ontwikkelen zodat het zich in de wereld om zich heen leert te handhaven als individu.

Dit gaat zich wreken op het schoolplein. Het kind wordt gepest, kan zich niet verweren, vindt geen aansluiting en belandt aan de rand van het schoolplein. Hieronder vlecht ik in deze tekst de ervaringen die mij door mijn gesprekspartners vaak verteld zijn.

De jongen ziet de andere kinderen met elkaar spelen. Hij zou best ook wel een vriendje willen hebben, maar dit lukt hem niet. Ik sprak mensen die tot in lengte van jaren naar zo’n vriendje bleven verlangen. Dit wordt al helemaal moeilijk als de persoon last heeft van autisme.

De rol van autisme bij het hechtingsproces

Hier volgen we de visie van met name Delfos en Groot, zie de lijst met bronnen, met name in hun hoofdstuk zeven over het hechtingsproces.

De kern van hun visie is dat kinderen met autisme zich anders ontwikkelen dan normaliter verwacht wordt. De verschillende vaardigheden en functies ontwikkelen zich in een ander tempo en in een andere volgorde dan we gewend zijn.

De meeste kinderen richten zich eerst op de mensen en pas later op de dingen. Bij een kind met autisme kan dit anders zijn. Zo kan een kind van pakweg negen jaar alles weten van auto’s, automerken en reuze handig zijn met allerlei mechanieken, maar onhandig zijn in het omgaan met mensen, eenkennig zijn, angstig gehecht zijn of zich niet gehecht hebben of daar zelfs angst voor hebben plus angst voor vreemden. Het hechtingsproces is vertraagd. De hechting kan wel tot stand komen als de ouders hier mee om weten te gaan. De hechting komt dan tot stand op een leeftijd waarop we dit niet (meer) verwachten, bijvoorbeeld in het begin van de puberteit, waarin we juist het begin van de onthechting verwachten. Anderen kunnen tot ver in de volwassenheid nog eenkennig blijven.

Hier voeg ik dan aan toe:
Het verlangen naar meer contact met andere mensen kan bij hen nog wel blijven sluimeren als verlangen – verlangen wellicht naar contact met een medemens die qua individuatie, ego-ontwikkeling en sociale vaardigheden op hun vertraagde niveau zit, dus naar jongere medemensen, naar een vriendje.

Het hechtingsproces is dynamisch

Hier volgen we de recente publicatie van Dewitte, 2020.
Het hechtingsproces kent verschillende vormen. Deze hebben vergaande invloed op de ontwikkeling. Er volgen dus verschillende hechtingsstijlen, gevat in cognitieve schema’s en verschillende vormen van emotieregulatie, dus verschillende vormen van relaties zoals de stabiele en goede relatie, maar mogelijk ook de misbruikende relatie of het ontbreken van relatie. In het laatste geval blijft de seksuele drang toch bestaan – de hormonen doen hun werk - en dit vindt plaats in de context van een samenleving die niet alleen uit Westerse heteroseksuele mensen bestaat, maar ook stigma’s en dus isolement kent. Het hechtingspatroon kan ook meervoudig zijn als de relatie met de moeder sterk verschilt met die met de vader. De een kan een veilige haven zijn, de ander juist niet.

Twee partners kunnen dus verschillende hechtingsstijlen hebben, die elkaar dynamisch kunnen beïnvloeden: bevestigen en versterken, aanvullen en corrigeren, dus in de loop der relatie ook kunnen veranderen. Dit zien we gebeuren in het contact tussen twee volwassen partners, in het contact tussen volwassenen en kinderen en in het contact tussen therapeut en cliënt.

In het laatste geval kunnen we denken aan een cliënt met hechtingsangst (deze vermijdt hechting) of met verlatingsangst (deze klampt zich vast). Dit kan veranderen. De hechtingsstijl is immers geen vastliggende eigenschap van een persoon, maar een oriëntatie, ontstaan in het contact tussen personen. Dus kan deze veranderen, zich alsnog ontwikkelen. De hechtingspersoon, of een tweede hechtingspersoon, kan na verloop van tijd toch een veilige haven worden, al kost dit wel tijd, volgens Dewitte gemiddeld twee jaar.

Een veilige haven in en weer uit

Een kind bij wie het eerste hechtingsproces, dat met de ouders, is mislukt, is gebaat met een herkansing: een hechting in tweede instantie, als een Vitalis voor Remí. Ik mag wel zeggen dat dit de rode draad is in mijn leven waarin ik, naast mijn dochter, meerdere pleegkinderen heb mogen verzorgen. Dit niet zonder problemen, maar wel met inzet, liefde en plezier. Remí knapt ervan op, wordt vitaler, omdat er iemand voor hem zorgt; Vitalis knap ervan op, wordt weer vitaal, omdat hij een zinvolle taak op zich genomen heeft.

Uit deze dubbele ervaring, met eigen kind en pleegkinderen, werd mij duidelijk dat het proces van (1) hechting, (2) stabiele tijd en dan (3) onthechting, bij het eigen kind, van geboorte af aanwezig, rustig en kalm aan verloopt: er is tijd voor (1) hechting, (2) stabiele tijd en dan (3) onthechting. Bij pleegkinderen liep dit proces sneller. Ze komen ver na de geboorte, maar leggen, als het lukt, dezelfde weg af, maar dan sneller in alle drie de fasen.

Hiermee is ook gezegd dat de fase van onthechting, de haven uit gaan, het nest verlaten, net zo cruciaal is als de twee fasen die daar aan vooraf gaan. In mijn ervaring en beleving waren de eerste twee fasen, hechting en stabiliteit, prettig en niet moeilijk, maar was de fase van onthechting moeilijk, het zij alleen voor mij, het zij ook voor de jongere: “Ik heb maar één bezwaar tegen Frans: ik kon mij moeilijk van hem losmaken.” Veel ouders, vooral de moeders, hebben er vaak ook moeite mee, vooral de hiervoor beschreven dominante en grillige moeders die hun kind nodig hebben voor hun eigen zelfbeeld en stabiliteit. Het elkaar loslaten kan dan ook voor de groot geworden jongere moeilijk zijn.

Marte Kaan beschrijft dit in haar boek “Moeder Natuur”: het belang van te onthechten als de tijd ervoor daar is.
Ook zij beschrijft dat een verstikkende vorm van moeder’liefde’ de eigenheid van haar kind in de weg zit, maar ook haar eigen eigenheid (blz.86). De moedermythe laat haar altijd maar lief en aardig zijn; dit kan haar gevangen houden in haar rol. Zij moet haar agressie maar onderdrukken en verdringen, met de kans dat zij juist deze agressie projecteert op haar kind, dat daar vervolgens niet mee leert om te gaan, of de projectie uitleeft en dus juist agressief wordt. Het moederschap is een rol, een functie, het is verantwoordelijk zijn, maar niet het kind bezitten (blz. 54 en 55). Zij beschrijft haar eigen ‘omgekeerde verweesdheid’ als de kinderen groot worden en hun eigen weg gaan. Haar slotzin is: “Ik mis mijn kinderen, zij mij steeds minder – en dat is precies de bedoeling natuurlijk.”

Over onderzoek

Het bovenstaande is goeddeels gebaseerd op onderzoek. Dit type onderzoek is wel gebaseerd op feiten, dus empirisch, maar niet zoals dit in de natuurkunde en het onderzoek naar medicijnen plaats vindt. Je kunt geen experiment doen waarin je de een groep een hechtingspersoon aanbiedt en dit bij een controlegroep niet doet. Ook zijn niet alle feiten te meten, je moet het doen met de ervaringen van mensen en hun verhalen hierover.

Hier valt nog wel iets bij te bedenken. Zo zegt Dewitte dat het meeste hechtingsonderzoek is uitgevoerd bij Westerse jonge heteroseksuele mensen, vaak nog studenten, dus eenzijdig is. Britton en Feldman baseren zich op hun ervaringen als therapeut.

Promovenda Lehnecke voerde haar onderzoek uit bij zedendelinquenten, dus als er al het een en ander is misgegaan. Bij de mis gaan zijn natuurlijk meerdere factoren betrokken, waarvan zij er één nader onderzoekt, de moeder-zoon symbiose. Dezelfde gevoelens en (mis)daden kunnen ook zonder moeder-zoon symbiose. Zonder hechtingsproblematiek, zonder autisme. De moeder-zoon symbiose is één factor waarop het goed is attent te zijn.

Je kunt dit type onderzoek dus niet zonder meer generaliseren. Je kunt er wel iets uit concluderen, op zijn minst kun je er zinvolle nader te onderzoeken hypothesen uit destilleren. Over waterveiligheid kun je veel leren van een extreme overstroming. Na de overstroming gaat men dijken bouwen en de rivier de ruimte geven.

Bedenk hierbij dat correlaties, samenhangen, nog niet per se ook causale relaties zijn en dat deze niet per se voorspellend zijn. Als er al causaliteit is, is dan A de oorzaak van B, of B de oorzaak van A, of een derde factor C de oorzaak van beide, of bestaan de verschijnselen gewoon vaak los van elkaar naast elkaar? Correlaties geven alleen een kans aan, een samenhang om nader te overwegen en te duiden, een mogelijkheid om rekening mee te houden, om attent op te zijn. Zo zijn vroege onveilige hechtingen geen vaste eigenschappen, geen determinanten, hooguit beïnvloedende factoren. Kennis hiervan kan leiden tot behandeling, correctie, herstel. Vitalis weet dan wat hij moet doen.

Het hier gesuggereerde mogelijke verband tussen autisme → hechtingsproblematiek en → mogelijk ook pedofiele gevoelens en/of pedoseksuele daden, is niet bewezen, wellicht ook niet bewijsbaar, maar hypothetisch. Dit verband wordt ook gezien door psychologe Nel Warner en hoogleraar forensische psychologie Corine de Ruiter, op grond van hun klinische ervaring (Fogteloo en Polak). De Vereniging van autisten nam dit prof. Corrine niet in dank af, niet begrijpend dat ‘pedofilie kan samengaan met autisme’ nog niet betekent dat ‘autisme samen zal gaan met pedofilie’.

Zelf heb ik eens een klein, niet representatief en niet gepubliceerd onderzoek gedaan op een forum over pedofilie. Ik kwam op 35% autisme, beduidend, dus significant hoger dan het percentage onder de bevolking dat rond de 10% lag. Je kunt dit verband dus niet generaliseren, wel weten dat zoiets voorkomt, dus voor kan komen, dus iets is om attent op te zijn.

De bronnen

‘Van dyade naar driehoek’:

Ronald Britton, Michael Feldman & Edna O'Shaughnessy, Karnac Books, The Oedipus complex today, Clinical implications, London, 1989.
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/oedi/uit_de_literatuur.htm >:

Ronald Britton: The missing link: parental sexuality in the Oedipus complex:
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/oedi/uit_de_literatuur.htm#Britton >
En
Michael Feldman: The Oedipus complex: manifestations in the inner world and the therapeutic situation:
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/oedi/uit_de_literatuur.htm#Feldman >.

De moeder-zoon symbiose

Karoline Mathilde Lehnecke: De rol van moeder-zoon symbiose in perversie en zeden-delinquentie. Proefschrift, Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2004

De rol van autisme

Martine E. Delfos & Norbert Groot: Autisme vanuit een ontwikkelingsperspectief; Uitgeverij SWP, Amsterdam 2012, 5e herziene druk 2020; hoofdstuk 7.

Margreet Fogteloo & Nina Polak: ‘Pedofilie kun je managen’; De Groene Amsterdammer 9 februari 2011
< https://www.jorisoost.nl/lees/opinie/pedofilie_kun_je_managen.html >

De (ont)hechting

Marieke Dewitte: Een kritische blik op de hechtingstheorie: Naar een meer diverse, dynamische, dyadische en positieve visie op hechting en seks; Tijdschrift voor Seksuologie 22, 2; juni 2020.

Marte Kaan: Moeder Natuur; Prometheus, Amsterdam 2021.

[ < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]