Pedofilie - Mini-colleges
 

[ < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]

Mini-college # 10, oktober 2018: Het onderzoek van Rind c.s.

Inleiding

In de serie ‘Ken uw klassieken’ bespreken we nu het beroemde of beruchte onderzoek van

  • Bruce Rind, Philip Tromovich & Robert Bauserman: A Meta-Analytic Examination of Assumed Properties of Child Sexual Abuse Using College Samples, in: Psychological Bulletin 1998, Vol 124, No 1, pp 22-53. < https://www.ipce.info/library_3/rbt/metaana.htm >,
  • Een vereenvoudigde versie in het Nederlands is: Een Onderzoek Naar de Veronderstelde Eigenschappen Van Seksueel Misbruik van Kinderen Gebaseerd op Niet-klinische Steekproeven. Lezing, gehouden in Rotterdam op 18 december 1998 < http://www.jorisoost.nl/lees/onderzoek/rbt/rbt_rdam.htm >.

Je kunt hier natuurlijk een heel boek over volschrijven, maar hieronder probeer ik de kern van dit onderzoek in het kort aan te geven en uit te leggen. Voor verdere studie volgen dan enkele verwijzingen hiernaar.

Het type onderzoek

Rind c.s. hebben niet zelf mensen onderzocht. Zij hebben onderzoeken onderzocht, anders gezegd: analyses geanalyseerd, ofwel een meta-analytisch onderzoek gedaan naar kenmerken van seksuele ervaringen van kinderen. Doorgaans wordt dit gedaan door volwassenen, achteraf dus, te ondervragen, al dan niet met een in te vullen vragenlijst.

Al te vaak is dit gedaan bij mensen die in behandeling waren, ofwel in een kliniek, anders gezegd bij een klinische steekproef. Rind c.s. maakten een andere keuze: zij zochten naar onderzoek van niet-klinische steekproeven. Daarbinnen kozen zij onderzoeken met studenten als steekproef, anders gezegd “Using College Samples”. In een eerder onderzoek hebben zij aangetoond dat die steekproeven representatief zijn voor de bevolking als geheel.

De omvang van de onderzochte onderzoeken

Uiteindelijk selecteerden zij 59 bruikbare onderzoeksrapporten.

  • De gezamenlijke steekproeven daarvan bestonden uit 35.703 personen, 13.704 mannen en 21.999 vrouwen, die de vraag hebben beantwoord of zij een dergelijke ervaring hebben gehad.
  • Een deel van deze onderzoeken vroeg om een zelf-rapportage daarover: dit deden 3.136 personen, 783 mannen en 2.353 vrouwen, in 27 steekproeven.
  • Andere onderzoeken rapporteren dat zij hun respondenten ook psychologisch hebben onderzocht op hun mate van welbevinden en op factoren die hierop invloed kunnen hebben gehad: 15.824 personen, 3.254 mannen en 12.570 vrouwen. Van die mogelijk oorzakelijke factoren berekenden de oorspronkelijke onderzoekers dan de (mogelijke) mate van invloed op de mate van welbevinden: de “effectomvang” (effect size), een belangrijk begrip bij dit type onderzoek.

De mate van welbevinden werd vaak afgemeten aan het vermogen van de mensen om zich aan te passen (adjustment), juister gezegd: het verschil hierin tussen mensen met seksuele ervaringen als kind en een controlegroep zonder deze ervaringen. Als belangrijke mogelijk oorzakelijke factoren werd van alles onderzocht, maar vooral de gezinsomstandigheden en de mate waarin het gezin zich kon aanpassen, juister gezegd: het verschil hierin inzake de mate van welbevinden en de gezinsomstandigheden tussen mensen met seksuele ervaringen als kind en een controlegroep zonder deze ervaringen.

De kern van de vraagstelling

Deze was: het onderzoeken van het mogelijke waarheidsgehalte van vier algemeen aangehangen overtuigingen inzake de gevolgen van seksuele ervaringen in de kindertijd, namelijk:

  • 1. het veroorzaakt schade;
  • 2. deze schade komt op grote schaal voor;
  • 3. deze schade is gewoonlijk intens en
  • 4. is voor jongens even sterk, of even negatief, als voor meisjes.

Eerder gedaan onderzoek

Zoals gebruikelijk in wetenschappelijk onderzoek, bespreken de auteurs eerst de literatuur over dit onderwerp. Zij bespreken twee typen onderzoek – het is goed om dit onderscheid te kennen, namelijk

  • Kwalitatief onderzoek.
    Hierbij werkt men met woorden, woorden van mensen die geïnterviewd worden, die een vragenlijst invulden of een zelf-rapportage schreven. Het resultaat wordt dan weergegeven in meer abstracte begrippen en in de samenhang daartussen. Voordeel: rijk aan inhoud; nadeel: moeilijk te generaliseren.
  • Kwantitatief onderzoek.
    Hierbij werkt men met getallen: men gaat allerlei verschijnselen meten en tellen, waarna men met behulp van statistiek naar samenhangen (correlaties) gaat zoeken. Bij het meten moet men aangeven wat men hoe gemeten heeft, en bij de statistiek moet men de gebruikte methode vermelden en de uitslagen ervan in getallen weergeven. Voordeel: grote steekproeven mogelijk, veel gegevens, dus generalisatie is mogelijk; nadeel: wat je niet kunt meten (‘geloof, hoop en liefde’) valt weg in onderzoek en conclusies.

In beide typen onderzoek moet men beginnen met een vraagstelling en vervolgens de gebruikte begrippen definiëren. Zoals te verwachten was, liepen de definities in de literatuur nogal uiteen. Wat men beschrijft is zelden omschreven als ‘een seksuele ervaring in de kindertijd’ (Childhood Sexual Experience ofwel CSE), maar doorgaans meteen als ‘seksueel misbruik in de kindertijd (Child Sexual Abuse ofwel CSA).
Zich aanpassend aan deze gewoonte, spreken de auteurs van CSA, in het Nederlands SMK: Seksueel misbruik van kinderen, hoewel zij eigenlijk willen onderzoeken in hoeverre een CSE ook CSA kan zijn, ofwel: of elke seksuele ervaring in de kindertijd nu ook seksueel misbruik is, dus schadelijke gevolgen heeft of kan hebben. Zij definiëren SMK dan als:

“een seksuele interactie die al dan niet een lichamelijk contact impliceert (zoals bijvoorbeeld in het geval van exhibitionisme, waarbij geen lichamelijk contact plaatsvindt) tussen ofwel een kind, een puber of een adolescent en iemand die substantieel ouder is, of tussen twee kinderen, pubers of adolescenten van dezelfde leeftijd waarbij van gebruikmaking van dwang gesproken kan worden.”
[Noot: adolescent is vertaald als 'puber of adolescent'.]

Wat er bij onderzoek nogal eens mis ging

De auteurs bespreken de literatuur ook kritisch. Zij sommen op wat zij aan fouten zoal tegenkwamen.

Bij kwalitatief onderzoek

  • Steekproeffouten, met name het alleen werken met klinische en juridische steekproeven, die dus niet representatief kunnen zijn voor de populatie.
  • Subjectiviteit en onnauwkeurigheid.

Bij kwantitatief onderzoek

  • Ook hier kunnen de genoemde steekproeffouten gemaakt zijn.
  • Het cruciale punt is: is een samenhang, een statistische correlatie ook een oorzakelijke correlatie? Veroorzaakt A > B? veroorzaakt B > A? Is er een derde factor C?
  • In de geraadpleegde literatuur worden nauwelijks ook mannen onderzocht.
  • Als er een effect werd geconstateerd: voor hoeveel mensen gold dit dan? 100%? 10%?
  • Vaak zijn er allerlei psychologische factoren gemeten, maar er is niet gevraagd naar de eigen beleving achteraf. Er wordt verondersteld dat deze altijd negatief is, maar dit sluit het bestaan van positieve beleving bij voorbaat uit.

De statistiek

Deze is zonder meer ingewikkeld: veel onderzoeken, veel personen, veel statistische methoden moeten bijeengebracht worden in een meta-analyse. Zo mag een onderzoek naar 500 personen qua correlaties en conclusies ‘zwaarder meewegen’ dan een onderzoek naar 50 personen, om hiervan maar één voorbeeld te noemen.

Heel in het kort:
Je neemt een steekproef, gekozen met bepaalde criteria (kinderen uit groep 8 in Nederland) uit de bevolking die dan de populatie heet (= al die kinderen). Je meet de schoolresultaten. Die zullen variëren. In de steekproef heet dit de variatie (r), in de populatie heet dit dan de variantie; die kun je berekenen: r2: het kwadraat van de variatie.

  • De variatie is als feit aangetroffen bij de steekproef;
  • de variantie is de mate van waarschijnlijkheid dat je die aantreft bij de populatie.

De r is altijd een breuk, bijvoorbeeld 0,50, meestal weergegeven als .50 of 50%. het kwadraat van een breuk is altijd kleiner: hier .25. Het getal is dus lager, maar betrouwbaarder.

In de berekeningen van Rind c.s. treffen we ook nog de ru en de ru2 aan: de r unbiased. Dit is de correlatie die gecorrigeerd is door de omvang van de steekproeven in de berekening te betrekken: de grotere steekproeven krijgen een groter ‘gewicht’ dan de kleinere. Dit is de meest betrouwbare manier om conclusies te trekken.

Daarnaast meet je meerdere factoren (werkzame krachten): sociaalmaatschappelijke, intelligentie, didactische factoren als de gebruikte methode en de docent, het type school en zo meer. Ook die zullen variëren, dus er verschijnt variatie en variantie. Dan ga je die varianties met elkaar vergelijken: Analysis Of Variance alias ANOVA.

Daaruit rolt dan een voor dit onderzoek belangrijk begrip: effectomvang, alias effect size. Die vertelt je dan dat bijvoorbeeld de sociaal-economische situatie van het gezin meer invloed heeft dan de intelligentie, en dat de kwaliteit van het contact van de docent met de leerlingen weer meer invloed heeft dan de gebruikte lesmethode. Of dat het tijdstip meer invloed heeft op de filevorming dan het feit of er sneeuw ligt. Of dat een wegversmalling (bij het naderen van de stad) meer invloed heeft dan het aantal rijbanen van de weg voor die versmalling.

De resultaten

Van de vloed aan cijfers moet je er enkele kennen, goed onthouden en overdenken.

Ten eerste de cijfers over de beleving achteraf. Deze mag je aldus afronden:

  • De jongens: ruwweg 1/3 positief, 1/3 neutraal en 1/3 negatief.
  • De meisjes: ruwweg 1/6 positief, 1/6 neutraal en 2/3 negatief.

Er is dus wel degelijk verschil tussen jongens en meisjes: het antwoord op de vierde onderzoeksvraag.
De negatieve ervaringen zijn, vooral bij meisjes, vaak gekoppeld aan incest en dwang of geweld.

Ten tweede een cijfer over de waarschijnlijk oorzakelijke factoren van het latere niet-welbevinden.
In hoeverre is de seksuele ervaring hier de oorzaak? In hoeverre andere factoren? Welnu, het bleek dat de factor ‘gezinsomstandigheden’ (lees: problematische gezinsomstandigheden) tien maal zwaarder weegt dan de factor ‘seksuele ervaring’. De effectomvang is respectievelijk 8,41% (gezin) en 0,81% (seksuele ervaring).

Die 0,81% wordt wel afgekort tot 1%. Dus is een later niet-welbevinden voor slechts 1% veroorzaakt door de seksuele ervaring: een opmerkelijke bevinding in de tijd dat men standaard aan 100% dacht.
Bij een volwassene die niet-welzijn vermeldt, kun je dus niet beweren dat dit vast wel komt door de seksuele ervaring, nee, kijk dan eerst maar eens naar de gezinsomstandigheden.

De antwoorden op de onderzoeksvragen

Vraag 1 was: klopt de stelling dat seksueel misbruik in de kindertijd (maar bedoeld is eigenlijk: seksuele ervaringen in de kindertijd) schade veroorzaakt, en wel (vraag 2) op grote schaal en (vraag 3) gewoonlijk intens is? Het antwoord is: Nee, dit is schromelijk overdreven.

Dus, zeggen de auteurs: herzie het begrip ‘Seksueel misbruik’ (SMK) als aanduiding voor elke seksuele ervaring in de kindertijd. Zoals gebruikelijk zeggen ze er bij dat zij benadrukken dat hun conclusie of presentatie ervan niet opgevat mag worden als het goedkeuren van wat met SMK wordt aangeduid, gevolgd door

“Maar wij willen evenzeer benadrukken dat het overdrijven van de aard van SMK onacceptabel is, omdat dat het probleem alleen maar verergert. Het is belangrijk dat de maatschappelijke discussie rondom gedragingen die als SMK bestempeld worden op rationele basis gevoerd wordt, en met enkel door emoties wordt gedreven.”

Het vervolg

Hierover gaan we nog spreken. Als cliff hanger vermeld ik maar alvast dat het onderzoek dat hier bespreken door een storm aan protesten is gevolgd en uiteindelijk zelfs door het Congres in de VS is afgekeurd met 355 tegen 0 stemmen. Men vindt het onderzoeksrapport “gevaarlijk voor kinderen” en vreest voor meer dergelijk onderzoek. In de resolutie wordt de president verzocht dit ook uit te spreken. Intussen had de Hoge Raad (Supreme Court) dit al gedaan.
Tja, het Congres (dus ‘Het Volk’), de president en de Hoge Raad hebben natuurlijk altijd gelijk, ook al toont wetenschappelijk onderzoek iets anders aan … De tweede cliff hanger is dat ‘men’ tegenwoordig zegt dat “Rind achterhaald is”.

Beschouwing

Bij de drieslag ‘positief – neuraal – negatief’ als beleving achteraf mis ik de categorie ‘ambivalent’, ofwel ‘enerzijds positief, anderzijds negatief’. Mijns inziens komt juist dit veel voor.

In het vorige college hadden we het over ‘de omslag’ in het denken hierover, te plaatsen in het begin van de jaren ’80. Rind c.s. publiceren hun rapport in 1998, dus ruim daarna, als het klimaat al is omgeslagen; mede daardoor dus die enorme weerstand. Zo’n onderzoek duurt natuurlijk best wel een poos, dus laten zij daar begin jaren ’90 mee begonnen zijn. Wie dan literatuur verzamelt, komt uit bij de literatuur van de jaren ’80 en die van de jaren ’70 en eerder.

Wat je daar dan in leest, zijn de conclusies uit wat de respondenten gezegd hebben … in de jaren die nog weer verder hiervoor liggen, dus goeddeels in de jaren vóór de omslag, toen de mensen nog positief mochten rapporteren over hun ervaringen. Dat positieve zien we dan terug in 1998, ver na de omslag, tot ieders verbazing – en protest.

We hebben gezien dat deze omslag niet als wetenschappelijke omslag is begonnen, maar als een cultureel en politiek proces waar de wetenschappers in mee gingen, anders gezegd: als een ideologisch proces. We zien dan dat ideologie het gemakkelijk wint van wetenschap.

Gesteld dat we nu dergelijk onderzoek zouden herhalen. Nu is iedereen ervan al overtuigd dat elke seksuele ervaring in de kindertijd altijd negatief en schadelijk is, dus zul je dat terugzien in de antwoorden van de respondenten, dus in de cijfers en conclusies van het onderzoek. Dit is reëel voorspelbaar, nu het misbruik in de RK Kerk (en andere kerken, religies en groeperingen) boven tafel is gekomen, recentelijk opnieuw, en al zeker na de #MeToo beweging die alleen maar negatieve ervaringen en schadelijke gevolgen rapporteert.

Vielen ooit de negative memories onder het taboe, nu vallen de positive memories onder het taboe. Zij zijn er wel, weten we, maar je hoort het er niet meer over te hebben. Ze zitten stilletjes en bescheiden in een verborgen hoekje, hier:

Literatuur

Dit college is kort gehouden, mini, het vraagt wel nadere studie. Kijk maar eens naar het hoofdartikel en de eenvoudiger versie daarvan: de Rotterdamse lezing, beide vermeld in de inleiding van dit college.

De statistiek heb ik naar vermogen uitgelegd in mijn artikel