Pedofilie - Mini-colleges
 

< Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]

Mini-college # 06, juni 2018:

Pedofilie: mogelijk ontstaan en mogelijk ‘gezelschap’

Dr Frans E J Gieles

We hebben gezien dat pedofilie (gevoel) scherp te onderscheiden is van pedoseksualiteit (daden), beide verschijnselen, geen personen. We zagen ook dat pedofilie (gevoel) niet per definitie een stoornis is, zelfs niet in de DSM. We kwamen uit bij ‘een oriëntatie’, al dan niet seksueel getint, die niet aangeboren kan zijn, maar in de loop der ontwikkeling ontstaan zal zijn; hooguit een zekere aanleg door vroege hormonen.

  • Hoe kan dit ontstaan dan gebeurd zijn?
  • Wat zien we dan verschijnen? en
  • Wat kan er dan er naast ook verschijnen en wat is daarover te zeggen?

Mogelijk ontstaan

Een gevoelsmatige oriëntatie op de medemens, al dan niet seksueel, ontstaat – hier is wel overeenstemming over – in de leeftijdsperiode van acht tot twaalf jaar, de tijd dat het kind de wereld om zich heen leert kennen en zo ook de verschijnselen gender en seksualiteit ontdekt – en hiermee ervaringen opdoet. Een embryo of een baby kan deze kennis en ervaringen nog niet hebben. De oriëntatie wordt gaandeweg gevormd, in de puberteit gekozen en wordt dan ook bewust.

Een pedofiele oriëntatie wordt men zich doorgaans iets later bewust, in de late puberteit, gemiddeld op vijftienjarige leeftijd, namelijk als de jonge mens constateert dat zijn/haar oriëntatie afwijkt van wat hij/zij als meest gekozen om zich heen ziet, namelijk de heteroseksuele en leeftijdsgelijke seksuele oriëntatie: ‘De hele klas ‘gaat met’, en ik val nog steeds op die brugklassertjes, vaak genoeg, als jongen, ook nog op jongetjes’. De leeftijd van vijftien jaar, gemiddeld dan, wordt bevestigd door

  • Zelfbeeld, seksuele ontwikkeling en welzijn van mensen die zich tot kinderen aangetrokken voelen - een oriënterend onderzoek. Master scriptie (thesis) - Augustus 2016; Faculty of the Graduate School of Cornell University, in een vereenvoudigde en vertaalde versie te vinden op
    < http://www.jorisoost.nl/lees/onderzoek/brian_cash_citaten.html >

Het tweede opmerkelijke gemiddelde is 22 jaar: de leeftijd dat de respondenten voor het eerst met hun oriëntatie naar buiten traden – na zeven jaar eenzaam piekeren dus. Naar wie? Naar een vriend en naar de moeder. Die moeders toch!

Wat gebeurt er in de puberteit?

Er komen hormonen vrij, er komen verlangens op, er vindt fysiek geslachtelijke rijping en paarvorming plaats. Dit vergt iets van de jonge mens: twee ‘sprongen’ en een eis, soms twee eisen:

(1) De ‘sprong’ naar het andere geslacht. Je kunt dit zien als je de scholieren naar huis ziet fietsen: de brugklassers zie je als groepjes jongens of als groepjes meisjes fietsen. In klas 3 en 4 zie je dat ze zich paren vormen, stellen, jongen met meisje. Het gespreksonderwerp is niet de stelling van Pythagoras, maar: Wie gaat met wie?
 
(2) De ‘sprong’ naar het mannelijke of vrouwelijke lichaam. De borstgroei c.q. de haar- en andere groei moet worden geaccepteerd, zowel van jezelf als van de geliefde ander.
 
(3) De eis is dan het ontwikkelen van zelfdiscipline. Het ego moet en mag groeien in de kindertijd, daarna moet het ego zijn plaats gaan kennen als ondergeschikt aan hogere normen en waarden, bijvoorbeeld een goede paarvorming, dus voortbestaan van de soort.

Voor wie de sprong naar ‘het normale’ niet heeft weten te maken, geldt er dan nog:

(4) De eigen ‘afwijkende’ oriëntatie te accepteren als kennelijk eigen – en hiermee in de huidige samenleving, inclusief haar wetten en vooroordelen, mee zien te leven: legaal, sociaal – en als het kan ook nog een beetje gelukkig. Als dit niet lukt, dan heeft men nog een weg te gaan; soms kort, soms lang. Contact met gevoelsgenoten helpt hierbij het beste, zeggen de betrokkenen zelf.

Niet iedereen maakt of waagt deze sprongen

  • Maak je sprong (1) niet, dan kun je je ontwikkelen tot homo, lastig genoeg.
  • Maak je sprong (2) niet, dan kun je je ontwikkelen tot ‘pedo’, homo dan wel hetero, heel wat lastiger nog.
  • Lukt (3) de eis van zelfdiscipline niet, dan gaat het niet lukken om gelijkwaardige liefdevolle seksuele relaties te ontwikkelen.
  • Lukt de zelfacceptatie (4) niet, dan heb je een probleem – met jezelf.

Intermezzo: Zijn alle daders pedofiel? Zijn alle pedofielen daders?

In het Rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Geweld tegen Kinderen staat dat van alle verdachten van seksuele handelingen met kinderen slechts 20% pedofiele (althans: parafiele) gevoelens koesterde, dus 80% niet.

“Zijn alle daders pedofiel? [...] Het bleek dat dat van die verdachten die aan een persoonlijkheidsonderzoek onderworpen worden, 20% deviante seksuele voorkeuren heeft, inclusief ook andere voorkeuren dan pedofilie - 80% dus niet. Ook die 20% zal vermoedelijk al een over-rapportage betreffen, omdat indicaties voor seksueel deviante interesses waarschijnlijk een rol zullen spelen [bij het feit dan men onderzocht wordt]. [...] Kortom, lang niet alle plegers zijn pedofiel. [...] En overigens: niet alle pedofielen zijn plegers.”

In het rapport wordt dit nader genuanceerd naar het type verdenking. Bij het type dat men daar noemt “hands-on [met] dwang” bespeurt men slechts 8% met deze gevoelens, dus 92% zonder (Blz 65).

Frappant is de leeftijdsgroep van deze “hands-on [met] dwang” verdachten, namelijk: voor het overgrote deel, 83%, zijn dit jongeren van 8(!) -17 jaar (blz 64), van wie, spijtig genoeg te vermelden, de helft allochtoon is en het IQ van 65% van hen laag is. Het gaat hier goeddeels om “leeftijdsgenootmisbuikers” (blz 63).

We zien hier jongeren bij wie sprong (1) en sprong (2) wel gelukt lijkt, maar het voldoen aan (3) de eis van zelfdiscipline kennelijk niet.

Deze gegevens ondergraven wel het klassieke beeld, nog altijd in zwang, van ‘de pedofiel’ als ‘de man die (per definitie) kleine kinderen dwingt tot seks’.

Hoe ontstaat dat dan, die pedofiele oriëntatie?

Hier faalt de wetenschap nogal, omdat deze

  • (1e) bijna uitsluitend daders, verdachten of behandelden onderzoekt, dus niet mag generaliseren naar ‘de pedofiel’,
  • (2e) zoekt naar meetbare eigenschappen van deze personen, dus niet naar vertelbare processen die deze mensen meemaakten, en
  • (3e) zoekt naar factoren die het gedrag veroorzaken of bepalen, dus niet naar motieven op grond waarvan mensen hun handelen zelf kiezen.

    Een voorbeeld hiervan is de zogeheten abused > abuser theorie: misbruikers zijn vaak in hun jeugd zelf misbruikt. Men constateert als feit: de persoon heeft in zijn jeugd een seksuele ervaring gehad. Interpretatie: is dus misbruikt. Dan constateert men: de persoon heeft met een minderjarige gevreeën. Interpretatie: heeft dus iemand misbruikt. Dus: abused > abuser: het een veroorzaakt het andere.

    De eerstgenoemde ervaring kan echter best positief zijn geweest, misschien alleen toen maar later, onder invloed van allerlei anderen, als negatief beleefd. De tweede genoemde ervaring kan althans als positief zijn bedoeld.

    We zien hier: zoek (slechts) naar meetbare feiten, zoek naar factoren die gedrag veroorzaken of zelfs bepalen: kwantitatief positivistisch onderzoek. We zien echter ook dat de interpretatie van de onderzoeker (‘elke seksuele ervaring is altijd, per definitie, misbruik’) de theorie oproept en moet bewijzen. Wat we missen is het verhaal van de betrokkenen zelf: hun eigen interpretatie.

    Alleen narratief, dus kwalitatief onderzoek kan ons hier helpen. Dit is lastig, omdat er zo weinig van deze verhalen bekend zijn; ze zijn zeldzaam – en doorgaans pas achteraf, retrospectief, verteld, vaak genoeg pas in een therapeutische omgeving.

    Vertelde verhalen

    Dan ga ik maar eens spreken over de vele verhalen die mij in ruim 35 jaar verteld zijn. Deze laten zich wel abstraheren en indelen tot vier ‘mogelijke scenario’s’, positieve, negatieve, onverwachte en ‘neutraliserende’. Alle vier kunnen ze in het levensverhaal van een mens voorkomen, al dan niet in combinatie.

    Positief (1)
    ‘Dit, wat ik als kind meemaakte met een kind, was zo fijn, dat er van mij niets anders hoeft te gebeuren of te komen. Ben ik dan in seksueel opzicht kind of puber gebleven? Best, laat maar lekker zo, ik ben er dik tevreden mee.’

    Negatief (2)
    Een klassiek beeld: het schoolplein met middenin de kinderen die met elkaar spelen en vriendjes worden – met aan de rand het kind dat dit graag wil, maar bij wie dit niet lukt. Veelal wordt dit onvermogen toegeschreven aan ‘Asperger’, tegenwoordig ‘het autistisch spectrum’. De ‘sprong’ naar het leeftijdsgenootje van gelijke sekse lukte al niet; de later te maken sprongen ook niet. Hoe dan ook, tot ver in de volwassene verlangt deze mens naar een vriendje, een jong vriendje.
    Of: vaak genoeg gaat het verhaal over een verloren vriendje, bijvoorbeeld door een verhuizing of een verbod. Ook deze mens blijft terugverlangen naar die mooie vriendschap. De twee ‘sprongen’ worden niet gemaakt.

    Onverwacht (3)
    ‘Ineens, volkomen onverwacht, werd ik verliefd (op een kind). Ik kon en kan dit niet verklaren, het overviel me.’ Dit laatste doet vermoeden dat er onbewuste krachten een rol spelen. Deze kunnen hooguit later, bijvoorbeeld in een therapie, naar het bewustzijn verhuizen.

    Wat er dan naar boven kan komen, vergt een aparte paragraaf. Deze beschrijft mijn ‘deken-theorie’ die ik hierbij presenteer.

    Neutraliserend (4) of wel ‘een deken die bedekt’

    Pedofilie kan een ‘deken zijn’ die een onderliggende problematiek bedekt, afschermt van het bewustzijn.

    ‘Ze praatten mij daar allerlei problemen en stoornissen aan. Nou, mij mankeert niets, mij kan niets mankeren. Dat ik pedofiel ben heb ik geaccepteerd, ik vind het wel goed zo, ik heb er geen problemen mee. Het is de maatschappij die hier een probleem van maakt. Aan mij mankeert niets, aan de maatschappij mankeert van alles.’

    Toch weet het onbewuste altijd wel een gaatje of kiertje te vinden om zichzelf te presenteren, teneinde herkend, erkend en geaccepteerd te worden. In een gesprek blijken er dan toch wel meer problemen te zijn, of zijn geweest, waarvan de mensen zelf vertellen. Nooit noem ik dit “een stoornis”, hooguit “kennelijk toch wel een probleem dat we eens nader kunnen bekijken.” Sterker nog: in deze gesprekken, die ik veelvuldig had en heb, hebben we het maar zelden over ‘pedofilie’. De meeste aandacht gaat naar andere problemen, mogelijk de onder de pedofilie verborgen liggende, afgedekt, onbewust gehouden.

    Dit zijn vooreerst vaak de problemen met het leven in de huidige samenleving, al snel leidend tot depressie, angst en zo meer. Hier krijgt de pedofilie ‘gezelschap’ van reactieve problematiek.
    Vaak genoeg komen er echter ook problemen naar voren die pro-actief zijn, die eerder zijn opgetreden, die dan de pedofilie als ‘gezelschap’ krijgen – en die hiervoor mogelijk verklarend zijn.

    Het meest gehaaide probleem is hier: vroege hechtingsproblematiek. De eerste zo noodzakelijke hechting, vooral die met de moeder, is niet tot stand gekomen, of de hechting bleek onveilig: moeder was grillig, onbetrouwbaar, afstandelijk en/of dominant, zelfs bedreigend; vader was doorgaans ‘afwezig’ en/of ook bedreigend. De situatie was onveilig. Ook in kringen en in de handboeken van De Waag c.s. wordt dit onderkend; men spreekt daar dan van “onveilige hechting”. Het kind vertrouwt de volwassene(n), vrouw en/of man, niet. Eenmaal opgegroeid, is een relatie met een volwassene m/v dan te onveilig en is een relatie met een kind veiliger, want niet bedreigend.

    Dit is maar één voorbeeld van onderliggende problematiek; er zijn er meer.

    Die (pedofiele) relatie bedekt dan de onderliggende (hechtings)problematiek: als een ‘deken’. Dreigt een behandelaar die pedofilie te willen ‘genezen’, te bestrijden, die deken weg te willen halen, dan raakt men in paniek, vooral als men pedofilie als de eigen identiteit is gaan beschouwen. “Dit nemen ze mij nooit af, mijn identiteit laat ik niet van mij afnemen!” De deken moet hoe dan ook in tact blijven. Het bewustzijn zegt: ‘Houden zo’. Het onbewuste denkt hier anders over: dit wil gezien, herkend, erkend, bewust en beleefd worden.

    Om de draad weer op te pakken: pedofilie kan op verschillende manieren in de loop van het leven ontstaan zijn. Wat krijgen we dan te zien?

    Wat zien we dan verschijnen?

    Een oriëntatie, verlangens, gevoelens. Dit wil nog niet zeggen: pedoseksuele daden. Cijfers hierover zijn er niet, omdat we niet weten hoeveel mensen deze gevoelens koesteren, omdat verreweg de meesten zich hierover niet willen uitspreken. De cijfers die er zijn geven wel een prevalentie weer, hoe vaak iets voorkomt (de DSM geeft 3-5% bij mannen), maar juist deze cijfers zijn voor het overgrote deel afkomstig uit onderzoek naar onderzochten, behandelden, verdachten of daders.

    We moeten het andermaal hebben van de verhalen

    Hiervan heb ik er dus vele gehoord in de ruim 35 afgelopen jaren. Mijn inschatting is dat verreweg de grootste meerderheid weliswaar een verlangen naar intimiteit en seksualiteit bij zichzelf bespeurt, maar hier absoluut niets seksueels mee wil doen, en dit doorgaans ook niet doet – en zo eens, dan ‘dit nooit meer’. Velen, vooral de jongeren, ontkennen ook een seksueel aspect in hun verlangen. Zij willen contact met kinderen in de vorm van spel, zorg, vriendschap, samen dingen doen, maar niet meer dan nu en dan een kleine knuffel, iets van huidcontact, of zelfs dit ook helemaal niet.

    Soms zegt men er dan nog bij, iets als: ‘intimiteit, seksualiteit, het zou toch eigenlijk wel moeten kunnen, ooit misschien, ik verlang hier ook wel naar, maar het kan en mag nu eenmaal niet; het kan (primaire of latere, secundaire) schade opleveren, dus ik begin er mooi niet aan’. Dus ook zij die zeggen ‘zou moeten kunnen’, leven in feite celibatair en willen dit ook.

    In de economie hebben we “de 99%” (met weinig bezit) contra “de 1%” (die ruim meer dan de helft bezit). Cijfer dan wel metafoor, bij pedofilie hebben we net zoiets. De “1%” die zwaar veroordeeld is, oogt meer ‘ik-liefhebbend’ dan ‘kind-liefhebbend’, dus niet, vertaald in het Grieks, pedofiel. Publiek en media doen alsof alleen de “1%” bestaat en komen zo tot een zwaar vertekend beeld. De “99%” zwijgt – uit angst. De “door-de-weekse-pedofiel” spreekt niet en vrijt niet, wil dit ook niet; zo ook een kleinere groep die wel zou willen, maar in feite niet doet en dit ook niet wil.

    Dit verlangen naar seksualiteit, naast of in plaats van alleen contact, is een menselijk oer-verlangen; het zit in het instinct, in de genen, in de hormonen (meer of minder dus); evolutionair gezien: tot behoud van de soort. Toch, ook in verhoudingen en handelingen waarin nageslacht geboren kan worden, is van oudsher hierbij zelfdiscipline door de samenleving vereist; anders zou de stam een rommeltje worden en ten onder gaan aan interne conflicten. Naar zelfdiscipline is vraag bij alle relaties en (seksuele) contacten; niets bijzonders dus, zij het bij pedofilie toch wel iets meer.

    Dit verlangen naar seksualiteit, naast of in plaats van alleen contact, is een menselijk oer-verlangen; het zit in het instinct, in de genen, in de hormonen (meer of minder dus); evolutionair gezien: tot behoud van de soort. Toch, ook in verhoudingen en handelingen waarin nageslacht geboren kan worden, is van oudsher hierbij zelfdiscipline door de samenleving vereist; anders zou de stam een rommeltje worden en ten onder gaan aan interne conflicten. Naar zelfdiscipline is vraag bij alle relaties en (seksuele) contacten; niets bijzonders dus, zij het bij pedofilie toch wel iets meer.

    De oriëntatie kan ‘gezelschap’ krijgen

    Daar sta je dan, op het schoolplein, als 15-, 16-jarige. Je ziet de stelletjes om je heen. Je bent je bewust geworden dat voor jou die brugklassertjes, of jonger, het meest aantrekkelijk blijven. Je kent de samenleving, al is het alleen de schoolklas nog maar, goed genoeg om te weten hoe ‘de maatschappij’ hierover denkt. Je hebt gehoord van Dutroux en van Robert M. en je vraagt je angstig af: ‘Ben ik dan ook zo?’ Je gaat piekeren – meestal jaren lang en meestal eenzaam. Dit geeft forse stress, vaak isolement, en daar ligt de depressie al op de loer: de eerste ‘metgezel’ van je pedofiele oriëntatie, reactief. Misschien was ‘Asperger’ al eerder je pro-actieve metgezel.

    ‘Onze’ Dr Frits Bernard (†) heeft in 1974 een beroemd geworden onderzoek gedaan. Hij onderzocht de leden of bezoekers van de eerste werkgroep op dit gebied op “neuroticisme”, een nu ietwat achterhaalde term, op te vatten als ‘innerlijke spanningen (angst, onzekerheid) die zich uiten in uiterlijke klachten’ als hoofdpijn, buik-/maagpijn, stress en zo meer. De uitslag was verrassend, samen te vatten als “Het zijn net gewone mensen!” … zij het met wat meer neuroticisme. Bernard verklaarde dit als reactief op hoe de samenleving met ‘pedofielen’ omgaat – dus niet als oorzakelijk. De oudste metgezel: neuroticisme.

    Frits Bernard in 1997 (Pedofilie -psychiatrische aspecten - < http://www.tegenwicht.org/40_kleine_seksuologie/97_2_ped_psych.htm >:

    “Indien het individu er niet in slaagt een zekere hoeveelheid liefde te ontvangen, dan raakt zijn evenwicht verstoord en ontstaat stress. Wanneer er geen oplossing gevonden wordt dan zal ziekte het gevolg kunnen zijn: er ontstaat vroeg of laat een achteruitgang in structuur. […] Heel algemeen gezien hebben we hier te maken met mensen die eenvoudig uit hoofde van pedofiel-zijn in een toestand van bewuste of onbewuste chronische stress leven, en dat dit tot overspanning kan leiden. […]
    De destijds door mij gebruikte meetinstrumenten lieten toen bij ongeveer een derde van de onderzochte pedofielen een verschuiving zien van de scores in de richting van: neurotische labiliteit en functionele (lichamelijke) klachten. […]
    Hierbij moge opgemerkt worden dat destijds circa twee derde psychisch stabiel bleek.”

    Veertig jaar na 1974 doet ook de Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Gewelf tegen Kinderen onderzoek. De onderzoeksvraag is, vanaf blz 285, die naar “Risicogroepen”, in dit geval naar “potentiële daders”, dus naar “mensen met een pedofiele geaardheid”: “potentiële”, dus (nog) geen daders. Die zijn te vinden bij de vrijwillige hulpverlening aan pedofielen, in het bijzonder naar de hulplijn StopItNow! en bij De Waag, naar wie Stop… vaak doorverwijst en bij de GGZ, naar wie De Waag dan weer kan doorverwijzen, of waar mensen zelf de weg naar vinden.

    Nu maakt de telefoonlijn een eerste inschatting van haar bellers (130 tussen april 2012 en maart 2013). Van hen wordt iets minder dan de helft ingeschat als potentiële daders. Wordt De Waag of de GGZ ingeschakeld, dan begint men daar, verplicht door de zorgverzekeraars, met een zogeheten DBC = Diagnose Behandeling Combinatie. Deze zijn geregistreerd en dus onderzoekbaar.

    Men concludeert dan dat “77% van deze mensen naast pedofilie nog een of meerdere stoornissen heeft.” Bijna de helft (49%) van hen heeft “een persoonlijkheidsstoornis”. Dit is significant hoger dan de prevalentie hiervan in de algemene populatie, zijnde 13,5%. Andere “nevendiagnoses” zijn een “aan een middel gebonden stoornis” en “ontwikkelingsstoornissen” dan wel “leer- gedrags- en hechtingsstoornissen”. Daarnaast ook “problemen”, bijvoorbeeld in het gezin.

    Let wel: “nevendiagnoses”. Dit kunnen oorzaken zijn, het kunnen gevolgen zijn, ze kunnen ook gewoon naast elkaar bestaan. Ook de DSM geeft zoiets aan. Daar heten het “comorbide stoornissen” zoals bijvoorbeeld een angststoornis of depressie. Oorzaak Gevolg? Neven? We weten het niet. Pas uit het verhaal van de betrokkenen zou je er iets over kunnen zeggen, maar juist deze verhalen zijn te weinig opgeschreven.

    Kijken we ook eens naar een andere organisatie die vrijwillige hulp biedt aan ‘niet- (of ‘dit-nooit-meer’)-daders: de zelfhulpgroepen van de NVSH, JON (JORis Oost Nederland) en Joris West geheten, waarbij “JORis” staat voor “Jeugd-Oudere Relaties, intimiteit, seksualiteit”. In deze groepen worden geen diagnoses gesteld, geen “BBC” opgesteld, niets geregistreerd, dus getalsmatig is er niets over te zeggen. Wel worden de verhalen beluisterd en onthouden.

    In het jaarverslag over 2017 (< http://www.jorisoost.nl/lees/jon/jv17.html#neven >) lezen we:

    "Nevenproblematiek

    Veel mensen komen al binnen met een hulpverleningsgeschiedenis, dus met diagnoses - vaak meervoud, ja - en niet zelden ook met een medicatie. We horen dan vaak dat zij naast "een pillendokter" geen goede "praatdokter" hebben gevonden ("Ik kon daar mijn verhaal helemaal niet kwijt") of werden doorverwezen naar de ambulante forensische psychiatrie. Daar eenmaal beland, is de klacht vaak - niet altijd - dat zij zich "als een delinquent behandeld voelen".

    Vaak genoeg is er ook meer aan de hand: depressie, bipolariteit, suïcidale neigingen, (zwaar) autisme, neurose, hechtingsproblematiek, border line, psychose, verslaving – en meer.

    Deze problemen zijn niet inherent aan pedofiele gevoelens, maar ze komen er wel, in de huidige samenleving, in combinatie mee voor (ze zijn comorbide). We weten dan niet wat oorzaak is en wat gevolg, dan wel beide of toeval.

    Zo hadden wij dit jaar twee maal een suïcide te verwerken. Eén van een nu voormalig lid en een van iemand die net om contact had gevraagd maar die nog niet bereikt was. Intussen leeft een suïcidaal iemand, met wie al jaren individueel contact is, nog steeds.

    Soms nogal zwaar, dus … Mede vandaar is er de individuele benadering naast of in plaats van de groep en zijn er professionele therapeuten en andere hulpverleners beschikbaar.”

    In het Slotwoord lezen we dan:

    “Zij [bedoeld zijn hier blijkens de context: de twijfelende tieners en twintigers] zijn geen 'daders' en zij willen dit ook nooit worden. Zij herkennen zich dan ook niet in de behandeling als potentiële dader en zij haken dan af. Zij behoeven een benadering als 'niet-dader' - en deze verschilt qua methodiek en dus qua onderliggende theorie en mensvisie van de nu gangbare daderbehandeling.”

    Slotwoord van dit college

    Hiermee hoop ik de vraag “Pedofilie, wat is dat eigenlijk?” in eerste aanleg enigszins beantwoord te hebben, deels vanuit de wetenschap, deels vanuit eigen ervaringen met mensen. Excuseer dat het nu wat langer was; we moeten er maar eens doorheen komen.
    Er is meer wetenschap. We gaan er naar kijken onder het motto “Ken uw klassieken”. De vermelding van Dr Frits Bernard (†) is hier al een voorschotje op.

    Literatuur

    De gebruikte literatuur hierbij is hierboven al vermeld – kijk er eens naar - maar verzamel eens de moed om in het onderzoek van de Nationale Rapporteur, eenvoudig te downloaden, ook eens te kijken naar paragraaf 2.4, blz 46 t/m 55: “De gevolgen voor de slachtoffers”.

    Opgave / huiswerk

    Ga, indien je pedofiele gevoelens koestert, eens bij jezelf na wanneer en hoe deze ontstaan zouden kunnen zijn.
    Normaliter wil ik liever geen reeks reacties ontvangen – ben er te druk voor – maar nu juist wel. Dit kan schriftelijk en/of mondeling: je ontvangt een uitnodiging voor het eerste mondelinge college met juist deze vraag naast eventuele andere vragen over en weer.
    Zo kunnen we misschien, door het verhaal te vertellen en op te schrijven, een bijdrage leveren aan de ervaring, de empirie, en zo, door narratief onderzoek te doen een bijdrage leveren aan de kennis van het verschijnsel pedofilie.

    < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]