Start Omhoog Volgende

RIAGG Maastricht
Regionale Instelling Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg

Bijdrage in de discussie over pedofilie binnen (en buiten) de Riagg-Maastricht

Alleen al het praten over pedofilie kan verwarring stichten, omdat er verschillende definities in omloop zijn. 

Zelf gebruik ik de definitie zoals die omschreven staat in DSM-IV, hoofdstuk Seksuele en Genderidentiteitsstoomissen, onder nummer 320.0, met dien verstande dat ik het voor mogelijk houd, dat onder bepaalde voorwaarden sommige pedofielen niet lijden (dus niet voldoen aan criterium B) en/of ook niet traumatisch met kinderen omgaan. 

In deze zin is het begrip pedofilie voor mij net zo neutraal als de begrippen heterofilie of homofilie. Ik bedoel: je hebt niet zoveel te vertellen over of je homo wordt of hetero of pedo. Maar je kunt wel beïnvloeden

of je er goed mee omgaat
(het is ons aller opdracht niemand met onze seksualiteit te traumatiseren)
of slecht mee omgaat
(meestal komt dat erop neer dat we onszelf, onze macht bijvoorbeeld, manifesteren door via onze seksualiteit - hetero, homo, of pedo - de grenzen van een ander niet meer te respecteren).

Voor alle duidelijkheid: ik vind dus pedofilie niet per definitie een stoornis. Het is in mijn optie zelfs zo dat een goede pedofiel gek gemaakt kan worden door een veroordelende samenleving  - te vergelijken met homofielen 50 jaar geleden.

Als we nu de bovenstaande gegevens in acht nemen dan zijn er drie groepen van pedofielen te onderscheiden, die m.i. elk een andere behandeling van de Riagg moeten krijgen.

Groep I

Dit is de groep van pedofielen die misbruik hebben gemaakt van hun machtspositie en met hun seksualiteit de grenzen van het kind en/of die van de ouders van het kind hebben overschreden.
De Riagg biedt hiervoor een z.g. daderprogramma aan, waarbij het accent ligt op terugvalpreventie van "sexual boundary violation"

(zie hiervoor

het boek van prof. Glen O. Gabbard: Sexual Exploitation in Professional Relationships, 
of het leertheoretisch etiologisch, biosociaal model van Marshall en Barbaree,
of een puur cognitief-gedragstherapeutisch model voor terugvalpreventie
of het vijf stappen model van prof. Jos Frenken).

Desgevraagd behoren forensische rapportages over de voortgang van de therapie tot de taak van de Riagg.

Verder is van belang dat de z.g. ontkennende verdachten niet in deze groep worden ingedeeld. Hier zit een eventueel verschil met Justitie. Justitieel kan het wettige en overtuigende bewijs van een overtreding geleverd zijn. Als de pedofiel het daar niet mee eens is, dan wordt hij door de Riagg niet in deze greep ingedeeld.

Groep II

De pedofiel heeft naar eigen eer en geweten geen enkele seksuele grens met machtsmisbruik overschreden, maar wordt beschadigd door de normen en waarden in de maatschappij

(zoals 50 jaar geleden de homofiel door de meeste mensen, ook hulpverleners, als ziek, traumatiserend en slecht beschouwd werd).

De Riagg heeft hier een taak, die op dezelfde principes berust als de vrouwenhulpverlening n.l. dat bij VHV een deel van de vrouwenproblemen niet gezien wordt als een individueel mankement van deze vrouw, maar dat het vrouwenprobleem voor een deel berust op het socialisatieproces bij vrouwvijandige normen en waarden in onze maatschappij. De Riagg za1 dus het socialisatieproces bij de pedofiel moeten verhelderen en op deze manier hem weerbaar maken tegen de aanvallen van de vijandige maatschappij.

Ook is het een taak van de Riagg (bijv.: afdeling Preventie) om via rapportages, uitspraken in de media en onderwijs, mee te helpen aan de emancipatie van pedofielen en het veranderen van de onderhavige normen en waarden in de maatschappij

(zoals 50 jaar geleden met homofilie gebeurde en thans met travestie en SM)

Groep III

De pedofielen die niet traumatiserend met kinderen omgaan, die zorgen voor consensus van kind en zijn ouders, die niet met Justitie in aanraking komen en ook weinig last hebben van de normen en waarden in onze maatschappij.

In mijn visie heeft de Riagg hier geen taak. Deze pedofielen kunnen desgewenst zelf een organisatie opzetten met als belangrijkste doel onderlinge steun en het opzetten van emancipatieprogramma's

(zoals het COC dat deed voor homo's en de T en T-groepen voor travestieten).

Ik weet dat met het bovenstaande niet alles gezegd is. De praktijk is altijd moeilijker en gevarieerder dan de theorie. Er zijn mengvormen die bijvoorbeeld in twee groepen tegelijkertijd passen. En hoe om te gaan met de diverse opvattingen van hulpverleners, justitie en politici? Hoe om te gaan met schuivende waarden en normen?

Toen 4 jaar geleden onze regering een wet aannam, bleek een klacht over seksueel misbruik van een kind tussen 12 en 16 jaar alleen nog maar geldig als het kind zelf de klacht indiende. Was dit uit respect voor de wilsvrijheid van het kind? Waarom wordt er dan nog zoveel gepraat over de waarde van de consensus van een 14-jarige?

Overigens zal groep I voor de Riagg meestal de grootste zijn. Het is daarom verstandig alvast te beginnen met de ontwikkeling van een adequaat daderprogramma.
Groep III zal de meeste discussie oproepen, maar daarvoor is deze tekst dan ook bedoeld.

Gerard T. Roelofs, psychiater - seksuoloog, Riagg Maastricht, 14.02.1995.

Start Omhoog Volgende